Bedieningshandleiding voor de E Series
4. Als AUTO niet was geselecteerd, drukt u op de
softkey Omh. of Oml. om de ondergrens voor het
alarm in te stellen en vervolgens op de softkey Volg.
veld om de geselecteerde waarde te bevestigen
en de markering naar het volgende
veld te verplaatsen (bovengrensveld).
Herhaal bovenstaande stap voor het
bovengrensveld.
5. Druk op de softkey Terug om alle waarden in te
stellen en weer op de normale bedieningsmodus
over te gaan.
Alarmen voor vitale functies
Bij elke vitale functie hoort een alarm met een boven-
en ondergrens. U kunt alarmgrenzen instellen voor
de hartfrequentie van de patiënt en andere optionele
bewakingsparameters, zoals pulsoxymetrie (SpO
indien van toepassing.
Het E Series-apparaat beschikt over drie alarmniveaus:
Hoge prioriteit — Hiermee worden fysiologische
•
parameters weergegeven die buiten het bereik
vallen. Hierbij klinkt een ononderbroken
geluidssignaal, wordt de parameter waarvoor
het alarm geldt, gemarkeerd en knippert
het bijbehorende alarmbelsymbool.
Middelhoge prioriteit — Hiermee worden
•
apparatuurfouten weergegeven die door de
gebruiker kunnen worden gecorrigeerd, zoals ECG-
AFLEIDING UIT en KONTR. SPO2 SENSOR. Hierbij
klinkt een uit twee piepjes bestaande geluidstoon en
wordt gedurende een bepaalde tijd een bericht
weergegeven.
•
Lage prioriteit — Informatief bericht; hierbij klinkt
een uit twee piepjes bestaande geluidstoon en
wordt gedurende een bepaalde tijd een bericht
weergegeven.
Grenzen van het hartfrequentiealarm
De hartfrequentie wordt in de rechterbovenhoek van het
scherm weergegeven, boven het hartvormige symbool.
Tenzij anders geconfigureerd, zijn de alarmgrenzen
voor de hartfrequentie vooraf ingesteld op 30 bpm
(bradycardie) en 150 bpm (tachycardie). Het grensbereik
van het alarm voor de minimale hartfrequentie bedraagt
20 tot 100 bpm.
Als de hartfrequentie van een patiënt wordt bewaakt via
een ECG, bedraagt het grensbereik van het alarm voor
de maximale hartfrequentie 60 tot 280 bpm met een
standaardinstelling van 150 bpm. Als de hartfrequentie
van een patiënt echter wordt bewaakt met behulp van
pulsoxymetrie (SpO
), wordt de bovengrens van het
2
alarm voor de maximale hartfrequentie automatisch
verlaagd naar 235 bpm. Wanneer de ECG-bewaking
wordt hervat, wordt de oorspronkelijke grens van het
alarm voor de maximale hartfrequentie hersteld.
10-4
Alarmfuncties deactiveren en geluid
uitschakelen
Wanneer er een alarm met hoge prioriteit in werking
treedt, klinkt er een ononderbroken alarmtoon, wordt op
het scherm de waarde van de parameter waarvoor
het alarm geldt, gemarkeerd en knippert het
alarmbelpictogram dat bij de betreffende
parameter hoort.
U kunt twee dingen doen: de alarmtoon gedurende
90 seconden deactiveren of het geluid van de alarmtoon
uitschakelen.
Alarmfuncties deactiveren
Als u de alarmtoon gedurende 90 seconden
wilt deactiveren, drukt u binnen 1 seconde kort
op de knop ALARM STIL. De alarmtoon wordt
),
2
beëindigd, er wordt een kruis weergegeven
door het knipperende alarmbelpictogram en de waarde
van de parameter waarvoor het alarm geldt, blijft
gemarkeerd. (Als u nogmaals op de knop ALARM STIL
drukt, wordt de alarmfunctie weer geactiveerd.)
Als de fysiologische parameter na
90 seconden nog steeds een waarde
heeft die een alarm veroorzaakt,
klinkt nogmaals de alarmtoon.
Als na het deactiveren van de alarmfunctie de
alarmsituatie opgeheven is (de fysiologische parameter
weer een waarde binnen het bereik aanneemt), wordt
het alarm gereset en wordt het alarmbelpictogram
weergegeven (zonder knipperen en zonder "x").
De alarmparameter wordt normaal weergegeven
(zonder markering).
Als, nadat u een alarmfunctie hebt gedeactiveerd,
een tweede, ander alarm in werking treedt, kunt u de
alarmfunctie voor deze tweede parameter activeren door
kort op de knop ALARM STIL te drukken. Er gebeurt
hetzelfde als hierboven is beschreven voor het
eerste alarm.
Geluid van de alarmtoon uitschakelen
Als u het geluid van de alarmtoon wilt
uitschakelen, houdt u de knop ALARM STIL
gedurende 1 tot 3 seconden ingedrukt
(minimaal 1 seconde, maar korter dan
3 seconden). De alarmtoon wordt beëindigd,
het alarmbelpictogram verschijnt in omgekeerde
weergave met een "x" erdoor en de waarde van
de alarmparameter blijft gemarkeerd. (Als u nogmaals
op de knop ALARM STIL drukt, wordt de alarmfunctie
weer geactiveerd.)
De alarmtoon klinkt niet zolang de waarde
van de fysiologische parameter buiten het
bereik valt.
9650-1210-16 Rev. H