Bedieningshandleiding voor de E Series
4. SCHOK
De knop SCHOK licht op wanneer de defibrillator
opgeladen en klaar voor gebruik is. Houd deze
knop ingedrukt om de defibrillator te ontladen.
De knop SCHOK is alleen geactiveerd wanneer MFE-
pads worden gebruikt. De knop SCHOK functioneert
niet wanneer op het apparaat externe paddles
aangesloten zijn.
In de buurt van het voorste uiteinde van elk van
de externe paddles bevindt zich een knop SCHOK.
Houd de knoppen tegelijk ingedrukt om de defibrillator
te ontladen.
5. ANALYSE
Met deze knop start u de ECG-analyse voor het
aanwijzen van schokbare ritmen.
6. Scrollknoppen en toewijzingstoets
Met de scrollknoppen (voorzien van pijltjes) op
de bovenzijde van het apparaat kunt u de cursor
bewegen om gegevens in te voeren in geselecteerde
softwareschermen. Met de toewijzingstoets (rond)
kunt u geselecteerde of ingevoerde gegevens in
een veld opslaan.
7. AFLEIDING
Met deze knop bepaalt u welke ECG-bron wordt
geselecteerd. Door op deze knop te drukken selecteert
u de ECG-signalen, afgeleid van achtereenvolgens
de afleidingen: I, II, III, aVR, aVF, aVL, EXT PADS
(defibrillator-paddles) en ELEKTR. (MFE-pads).
De afleidingsinstelling ELEKTR. of EXT PADS wordt
automatisch geselecteerd wanneer het apparaat wordt
ingeschakeld in de stand DEFIB of MONITOR en er op
de multifunctiekabel MFE-pads of paddles aangesloten zijn.
Afleiding II wordt automatisch geselecteerd wanneer
het E Series-apparaat wordt ingeschakeld in de stand
PACER (uitsluitend bij versie met pacemaker). Bewaking
met elektroden of paddles is in de stand PACER
niet mogelijk.
"APLS" zal verschijnen in de rechterbovenhoek van het
display wanneer de eenheid aangesloten is op ELEKTR.
via een AutoPulse Plus.
8. GROOTTE
Met deze knop kunt u de weergegeven grootte van het
ECG-signaal wijzigen. De opties zijn 0,5; 1; 1,5; 2 en
3 cm/mV; de grootte wordt rechtsboven op het scherm
aangegeven.
9. ALARM STIL
Met deze knop kunt u de hoorbare alarmindicatoren
in-en uitschakelen. Wanneer de alarmen worden
ingeschakeld, verschijnt er midden boven in het display
een belsymbool (
). Wanneer de alarmen volledig
uitgeschakeld zijn of de hoorbare alarmindicatoren
uitgeschakeld zijn, staat er een kruis door het
belsymbool (
).
2-2
Wanneer de alarmen ingeschakeld zijn en er zich een
alarmsituatie voordoet, klinkt er een pieptoon en knippert
het belsymbool. Om te voorkomen dat deze toon wordt
verward met de toon voor de opgeladen defibrillator,
heeft het hartfrequentiealarm een andere frequentie
wanneer de kiezer in de stand DEFIB staat.
10. RECORDER
Met deze knoppen, die zich op het voorpaneel van het
apparaat en de paddle voor het sternum (niet afgebeeld)
bevinden, kan de printer worden gestart en gestopt.
Door de knop RECORDER ingedrukt te houden wordt
het apparaat overgeschakeld naar de ECG-bandbreedte
voor diagnostiek (0,05-150 Hz).
Zo lang u de knop RECORDER indrukt, blijft de
bandbreedte voor diagnostiek gehandhaafd. Wanneer
u de knop RECORDER loslaat, keert het apparaat
terug naar de standaardbandbreedte voor bewaking.
11. VOLUME (uitsluitend voor ECG-pieptoon en
stemmeldingen)
Met deze knop kan het volume van de QRS-pieptoon
handmatig worden aangepast van het maximumvolume
naar onhoorbaar en kan het volume van stemmeldingen
handmatig worden aangepast van het maximumvolume
naar het minimumvolume. (Het volume van het
hartfrequentiealarm en de toon voor de opgeladen
defibrillator is niet instelbaar.) Wanneer u op deze
knop drukt, wordt er een menu weergegeven waarin u het
volume met behulp van softkeys kunt instellen.
12. CONTRAST
Wanneer u deze knop indrukt, verschijnt er op het
display een menu waarin met behulp van de softkeys
de helderheid van het beeld (contrast op LCD) kan
worden aangepast.
Wanneer u de knop ingedrukt houdt, kunt u de
kleurinstellingen uitschakelen en tussen twee
contrastinstellingen kiezen: Zwarte tekens op een witte
achtergrond of witte tekens op een zwarte achtergrond.
13. LADER AAN
Wanneer het E Series-apparaat op het wisselstroomnet
aangesloten is, werken de indicatoren voor LADER AAN
zoals beschreven in 'Interne batterijoplader' op pagina 1-
9.
Wanneer het apparaat niet op het wisselstroomnet
aangesloten is, blijven de indicatoren voor LADER AAN
uit.
14. Softkeys
Deze vijf knoppen zonder aanduiding, die zich direct
onder het display bevinden, dienen voor verschillende
functies, afhankelijk van de bedieningsmodus waarin
het apparaat zich bevindt. Onder in het display is direct
boven elke softkey te zien welke functie deze vervult.
9650-1210-16 Rev. H