WAARSCHUWING
•
Als een patiënt met een geïmplanteerde
pacemaker een hartstilstand of ander type aritmie
heeft, kan tijdens het meten van de hartfrequentie
of tijdens de ECG-analyse per ongeluk de
frequentie van de pacemaker worden geteld.
Pacemakerpatiënten dienen nauwlettend te
worden geobserveerd. Controleer de pols van de
patiënt; vertrouw niet op de hartfrequentiemeter
alleen. Het is mogelijk dat het speciale
detectiecircuit van de pacemaker niet alle pieken
van geïmplanteerde pacemakers detecteert; bij
het bepalen of de patiënt een pacemaker heeft,
spelen de anamnese en lichamelijk onderzoek
een belangrijke rol.
Pieken afkomstig van geïmplanteerde
pacemakers
Het apparaat is in staat pacemakersignalen te
detecteren die afkomstig zijn van een patiënt met een
geïmplanteerde pacemaker, en geeft deze op het
scherm aan.
Als het apparaat een pacemakersignaal detecteert,
wordt op het ECG-spoor een dunne, ononderbroken lijn
weergegeven. De piek van de door de pacemaker
geproduceerde curve wordt weergegeven, of de
pacemaker nu atriaal, ventriculair of beide is.
ECG
MONITOR
00:15
Param.
Curve 2
ID nr.
Als u deze detectiefunctie wilt uitschakelen, handelt u
als volgt:
Druk op de softkey Param.
1.
2. Selecteer ECG.
3. Druk op de softkey Uitsch Pacer Detectie.
9650-1210-16 Rev. H
ECG
x1
70
ELEKTR.
Alarms
12 afl.
Alarmen
WAARSCHUWING
Alarmfuncties voor de hartfrequentie zijn niet-
•
operationeel wanneer het AED-apparaat zich in
semi-automatische modus bevindt.
Instelling van alarmgrenzen
Tenzij anders geconfigureerd, zijn de alarmgrenzen
voor de hartfrequentie vooraf ingesteld op 30 bpm
(bradycardie) en 150 bpm (tachycardie).
Zie voor meer informatie over het instellen van
alarmgrenzen bij het inschakelen van het apparaat
de Configuratiehandleiding bij het E Series-apparaat.
U stelt de alarmen als volgt in:
1. Als u op de softkey Alarms drukt, ziet u het scherm
en de softkeys voor het instellen van de alarmen.
2. Druk op de softkey Param sel.
Zo kunt u het gemarkeerde gedeelte naar de
gewenste vitale functie bewegen.
Parameter
Status
ECG HF
ACTIV.
SYSTOL
ACTIV.
DIASTOL
ACTIV.
GEM.
ACTIV.
MEER
Param.
Omh.
Oml.
sel.
>
3. Door op de softkey Omh. of Oml. te drukken selecteert
u in het statusveld ACTIV., DESAC. of AUTO.
• Als u na het selecteren van ACTIV. of DESAC.
op de softkey Volg. veld drukt, wordt de
geselecteerde statuswaarde ingesteld en wordt
de markering naar het volgende veld verplaatst
(ondergrensveld).
• Als u na het selecteren van AUTO op de softkey
Volg. veld drukt, worden de onder- en bovengrens
op respectievelijk 80 en 120% van de op dat
moment gemeten hartfrequentie ingesteld, mits er
voor de betreffende vitale functie goede metingen
beschikbaar zijn (zie voor percentages horend bij
andere parameters het parameter-invoegblad bij
de gebruikershandleiding). Vervolgens wordt het
veld voor de volgende parameter gemarkeerd.
Opmerking: Als u de onder- en bovengrens voor een
parameter die u met behulp van AUTO
hebt ingesteld, wilt herberekenen, drukt u
op de softkey Omh. of Oml. totdat AUTO
weer geselecteerd is en druk vervolgens
op de softkey Volg. veld. De onder- en
bovengrens worden automatisch gereset,
waarbij als uitgangspunt de op dat moment
gemeten waarde van de geselecteerde
fysiologische parameter geldt.
ECG-bewaking
Laag Hoog
30
150
60
160
50
110
60
130
Volg.
Terug
<
veld
10-3