WAARSCHUWING:
Niet optillen aan de sensor of de interfacekabel. De kabel kan losraken,
waardoor het monitoringsysteem op een patiënt kan vallen of oppervlakken
kan beschadigen.
WAARSCHUWING:
Bij het installeren van de netkabel moet u ervoor zorgen dat het snoer
zodanig wordt geplaatst dat men er niet over struikelt of in verstrikt raakt.
WAARSCHUWING:
Spray, schenk of mors geen vloeistof op het monitoringsysteem, de accessoires,
aansluitingen, schakelaars of openingen in de behuizing; dit kan het
monitoringsysteembeschadigen.
WAARSCHUWING:
Niet blootstellen aan extreme vochtigheid, zoals directe blootstelling aan
regen; dit om een onnauwkeurige werking of storingen van het apparaat te
voorkomen. Een dergelijke blootstelling kan leiden tot een onnauwkeurige
werking of storingen van het apparaat.
WAARSCHUWING:
Het monitoringscherm bevat toxische chemicaliën. Een kapotte behuizing of
een kapot monitoringscherm niet aanraken. Fysiek contact met een kapotte
behuizing of kapot monitoringscherm kan resulteren in transmissie of
inname van toxische substanties.
Aandachtspunten
1.3.3
Let op:
Als u het monitoringsysteem op een ander apparaat aansluit, dient u vóór het
klinisch gebruik te controleren of het goed functioneert. Zowel het
monitoringsysteem als het hierop aangesloten instrument moeten worden
aangesloten op een geaard stopcontact. Apparatuur die op de
gegevensinterface wordt aangesloten, moet zijn gecertificeerd volgens de
meest recente IEC/EN 60950 -1 norm voor gegevensverwerkende apparatuur,
de meest recente IEC/EN 60601-1 norm voor elektromedische apparatuur of
de meest recente IEC/EN-veiligheidsnormen die betrekking heeft/hebben op
die apparatuur. Alle apparatuurcombinaties moeten voldoen aan de
Gebruiksaanwijzing
Veiligheidsinformatie
1-3