Toegang tot trendgegevens
Pin 11 op de datapoort is het RS-232 level verpleegsteroproepsignaal en pin 5
of 10 de aarde. Referentie
alarmconditie bestaat, varieert de spanning tussen pinnen 10 en 11 van
-5 VDC tot -12 VDC of +5V DC tot +12 VDC, afhankelijk van de gekozen optie
(NORM+ of NORM-). Wanneer er sprake is van een akoestisch alarm, zal de
polariteit van de output tussen pinnen 5 en 11 wisselen.
Pinnen 7 en 15 beschikken over een relais dat sluit als een alarm op het
monitoringsysteem klinkt. Pinnen 8 en 15 beschikken over een relais dat
opengaat als een alarm klinkt. Pin 15 is gemeenschappelijk, pin 7 is normaal
gesproken open en pin 8 is normaal gesloten. Referentie
Verplegingoproepsysteem, p. 11-2.
Test de functie verplegingoproep alvorens deze te gebruiken in een instelling en
elke keer als het monitoringsysteem wordt gebruikt in een locatie waar de functie
verplegingoproep wordt gebruikt. De gebruiker moet behalve periodiek de juiste
aansluiting van kabels controleren, ook de functionaliteit van de verbinding
controleren. Als een aangesloten aanbevolen sensor niet op een patiënt is
aangesloten, zal het scherm geen gegevens registreren en blijft het
monitoringsysteem gedurende vijf seconden in de modus Puls Zoeken, waarna het
monitoringsysteem drie streepjes [ - - - ] weergeeft in het %SpO
pulsfrequentiegebied van het scherm. Eén manier om de functie verplegingoproep
te testen is door een alarmconditie te creëren (bijvoorbeeld SENSORDISCONNECTIE)
en te controleren of het verplegingoproepsysteem van de instelling wordt
geactiveerd.
RS-232-polariteit voor verplegingoproep instellen
5.4.2
De polariteit voor de verplegingoproep kan worden ingesteld op een positief
of negatief signaal tijdens een alarmconditie.
De polariteit van de verplegingoproep instellen
Druk in de normale monitoringmodus op MENU.
1.
Druk op VERBINDINGSINSTELLINGEN.
2.
Druk op VERPLEGINGOPROEPSYSTEEM.
3.
5-20
DB-15
pin-lay-out, p. 5-13. Wanneer er geen
-gebied en het
2
Gebruiksaanwijzing