Gebruik van het geheugen in de modus S
u Gegevens uit een bestandsgeheugen oproepen in een spreadsheet
1. Selecteer in de spreadsheet de linkerbovencel van het bereik waar u de opgeroepen
gegevens wilt invoeren.
2. Druk op 6(g)4(RCL)2(FILE) om het scherm voor het oproepen van de gegevens
te openen, zoals hieronder aangegeven.
• In het veld "1st Cell" ziet u de naam van de cel die
u geselecteerd hebt in stap 1.
3. Voer het bestandsnummer (File1 tot File26) in van het bestandsgeheugen waarvan u
de gegevens wilt oproepen, en druk daarna op w.
4. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens op te roepen.
u Gegevens uit een matrixgeheugen oproepen in een spreadsheet
1. Selecteer in de spreadsheet de linkerbovencel van het bereik waar u de opgeroepen
gegevens wilt invoeren.
2. Druk op 6(g)4(RCL)3(MAT) om het scherm voor het oproepen van de gegevens
te openen, zoals hieronder aangegeven.
• In het veld "1st Cell" ziet u de naam van de cel die
u geselecteerd hebt in stap 1.
3. Voer de naam (A tot Z) in van het matrixgeheugen waarvan u de gegevens wilt
oproepen, en druk daarna op w.
4. Druk op 6(EXE) of op w om de gegevens op te roepen.
u Een variabele gebruiken in een spreadsheet
U kunt namen van variabelen (A tot Z) opnemen in constanten of formules die u in
spreadsheetcellen invoert. In dit geval wordt de waarde opgeroepen die aan de
overeenkomstige variabele is toegekend.
Als bijvoorbeeld 1 is toegekend aan variabele A, en 2 aan variabele B, en u voert =A+B in
cel A1 in, dan wordt 3 weergegeven voor cel A1.
9-8-5
SHT
•
20050301