Kenmerken van uw auto
Gevallen waarbij het systeem niet
werkt
Gebruik het Smart Parking Assist-
systeem nooit onder de onderstaande
omstandigheden.
• Wanneer de parkeerplaats niet recht is
• Hellingen
• Wanneer u lading vervoert die buiten
de auto steekt
• Bij schuin inparkeren
• Zware sneeuw, regen of wind
• Naast een ronde of smalle paal of een
paal waar omheen objecten zoals een
brandblusser, enz. staan
• De positie van de sensor is onjuist als
gevolg van een aanrijding
• Gladde, hobbelige of oneffen weg
• Wanneer de auto is uitgerust met
sneeuwkettingen of een reservewiel
• Bij
een
te
lage
bandenspanning
• Wanneer
een
aanhanger
aangekoppeld
• Als er grote voertuigen, zoals een bus
of vrachtwagen, op de parkeerplaats
staan
• Verontreinigingen zoals sneeuw, water
of vuil op de sensor
4
110
• Als er ijs op de sensor zit
• Als er een motorfiets of fiets op de
parkeerplaats staat
• Er staat een obstakel, zoals een
vuilnisbak, fiets, winkelwagentje, enz.
in de buurt
• Als er banden met een onjuiste maat
onder de auto zijn gemonteerd
• Als de wielen niet goed zijn uitgelijnd
• Een in het detectiegebied van de
sensoren
(zoals een kentekenplaathouder)
• De auto helt sterk over naar één zijde
• Fel zonlicht of zeer lage
temperaturen
• Ultrasoonstoringen
voertuigen. Zoals claxons van andere
voertuigen, storingen veroorzaakt door
motoren van motorfietsen, storingen
veroorzaakt door luchtremmen van
of
te
hoge
vrachtwagens en storingen
zaakt door parkeerhulpsystemen van
is
andere voertuigen.
gemonteerd
accessoire
buiten-
van
andere
veroor-
WAARSCHUWING
Gebruik het Smart Parking Assist-
systeem
onder
de
volgende
omstandigheden niet, omdat dit
anders onbedoelde gevolgen kan
hebben, met een ongeval tot
gevolg.
1. Parkeren op een helling
OMD040152
Wanneer op een helling wordt
geparkeerd, moet de bestuurder het
gaspedaal en rempedaal bedienen.
Als de bestuurder het gaspedaal en
rempedaal niet op de juiste wijze
bedient, kan een ongeval het
gevolg zijn.
(Vervolg)