Inhoudsopgave
Advertenties
3 - 4
13. Let op! Na het uitschakelen van de aftakas bestaat er gevaar voor het „na-draaien"! Gedurende
deze tijd niet te dicht bij de machine komen! Pas wanneer deze geheel stilstaat, mag er aan gewerkt
worden!
14. Schoonmaken, smeren of afstellen van de aftakasaangedreven werktuigen of de koppelingsas,
alleen bij uitgeschakelde aftakas, stilstaande motor en uitgenomen kontaktsleutel.
15. Afgekoppelde aftakas op de aanwezige steunen leggen!
16. Bij het nemen van bochten letten op de hoekverdraaiing en het schuifbereik!
17. Na het afnemen van de aftakas, de beschermhuls op de as steken!
18. Beschadigingen direkt verhelpen, voordat met de machine verder gewerkt wordt!
3.4
Hydraulische installatie
1. Hydraulische installatie staat onder hoge druk!
2. Bij het aansluiten van hydraulische cilinders en -motoren, dient men te letten op de voorgeschreven
aansluitingen van de hydraulische slangen!
3.
Bij het aansluiten van de hydraulische slangen aan de trekkerhydrauliek, dient men er op te letten
dat de hydrauliek, zowel van de trekker als van de machine, drukloos is.
4. Bij hydraulische aansluitingen tussen de trekker en de machine dienen de koppelingsmoffen en -
stekkers gekenmerkt te worden, zodat foutieve bedieningen uitgesloten worden! Bij het verwisselen
van de aansluitingen ontstaat een tegenovergestelde werking, b.v. heffen i.p.v. zakken. Gevaar voor
ongelukken!
5. Hydraulische slangen regelmatig kontroleren en bij beschadiging en veroudering vervangen! De
vervangende slangen moeten aan de technische specificaties van de machinefabrikant voldoen!
6. Bij het opsporen van lekkages, vanwege het gevaar voor verwondingen, geschikte beschermmiddelen
dragen!
7. Onder hoge druk uittredende vloeistoffen (hydraulische olie) kunnen door de huid dringen en zware
verwondingen veroorzaken! Bij verwonding direkt een dokter raadplegen! Infektie gevaar!
8. Voor het werken aan de hydraulische installatie, machine laten zakken, het systeem drukloos maken
en de motor stilzetten!
9. De gebruiksduur van slangleidingen mag zes jaar, inklusief een eventuele opslagtijd van ten hoogste
twee jaar, niet overschrijden. Ook bij doelmatige opslag en toelaatbare belasting ondergaan de
slangen en de slangverbindingen een natuurlijke veroudering, waardoor de levensduur begrensd is.
In afwijking hiervan kan de gebruiksduur in overeenstemming met ervaringswaarden, in bijzonder
met de gevarenbelasting, vastgelegd worden. Voor slangen en slangleidingen uit thermoplastisch
materiaal kunnen andere richtwaarden van toepassing zijn.
UG SB 230.1 11.97
Advertenties
Inhoudsopgave
