12. Voor het rijden op de weg moet de machine in transportstand staan!
13. Bij het maken van bochten met getrokken of opgebouwde machines moet men goed rekening
houden met het brede uitzwaaien en de invloed van de middelpuntvliedende kracht.
14. Tijdens transport moeten de beweegbare onderdelen voldoende tegen gevaarlijk losraken geborgd
zijn!
15. Bij de bediening van steunpoten bestaat gevaar voor breuk en kwetsuren!
16. De afstelling van de trekhaakhoogte bij dragende dissels moet door een erkende werkplaats
uitgevoerd worden!
17. Bij eenassige aanhangers moet rekening worden gehouden met ontlasting van de vooras van de
trekker en be‹nvloeding van de stuureigenschappen veroorzaakt door de oplegdruk!
18. Aanbouw-/getrokken werktuig afgekoppeld stevig wegzetten!
19. Afstel-, onderhouds- en reinigingswerkzaamheden en het opheffen van storingen, uitsluitend met
stilstaande motor uitvoeren!
20. Beschermkappen laten zitten en dan altijd in de juiste positie!
3.3
Aftakasbediening
1. Er mogen uitsluitend door de fabrikant voorgeschreven, met bijpassende beschermkappen uitgeruste
aftakassen gebruikt worden!
2. Afschermpijpen en afschermtrechters van de aftakas evenals de afschermkap van de aftakas - ook
aan de machinezijde - moeten aanwezig zijn en zich in een onbeschadigde staat verkeren.
3. Let op, dat de pijpen van de aftakas zowel in transport- als werkstand voldoende in elkaar schuiven
(zie hiervoor de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van de aftakassen)!
4. De- en montage van de aftakas uitsluitend bij uitgeschakelde aftakasaandrijving, stilstaande motor
en uitgenomen kontaktsleutel!
5. Altijd op de juiste montage en borging van de koppelingsas letten!
6. Beschermpijp van de aftakas door het inhaken van de kettingen tegen meedraaien borgen!
7. Voor het inschakelen van de aftakas er zich van overtuigen, dat het gekozen aftakastoerental van
de trekker met het toegestane toerental van de machine overeen komt!
8. Bij het gebruik van een rij-afhankelijke aftakas er op letten, dat het toerental afhankelijk wordt van
de rijsnelheid en de draairichting zich bij achteruitrijden omkeert!
9. Voor het inschakelen van de aftakas er op letten, dat niemand zich binnen de gevarenzone van de
machine bevindt!
10. Aftakas niet bij stilstaande motor inschakelen!
11. Tijdens het werken met de aftakas mag zich niemand binnen het bereik van de draaiende aftak- of
koppelingsas ophouden!
12. Aftakas altijd uitschakelen, wanneer te grote hoeken voorkomen en ze niet wordt gebruikt.
3 - 3
UG SB 230.1 11.97