10.2.3
Vergrendeling van de bomen in transportstand
De spuitboom in transportstand vergrendelen door de boom met de hoogteverstelling zover te laten
zakken, tot de vergrendelsleuven in de vanghaken glijden (fig. 10.15).
De spuitboom uit de transportstand ontgrendelen door de boom met de hoogteverstelling op te lichten tot
de vergrendelsleuven uit de vanghaken vrij komen (fig. 10.14).
10.2.4
Obstakelbeveiliging
De spuitboom is op meerdere plaatsen tegen obstakels beveiligd. De beide topeinden van de spuitbomen
van 18, 20 en 21 m wijken bij het aanrijden van een hindernis in rijrichting gezien, naar achteren uit en keren
na het passeren weer in de ruststand terug. Raakt de spuitboom bij het topeind een hindernis tijdens het
achteruitrijden, dan wijkt de boom bij het draaipunt van de tweede sectie met het topeinde naar voren uit
om na het passeren weer in de uitgangspositie terug te keren.
De obstakelbeveiliging van de 15 m en 16 m spuitboom werkt precies omgekeerd, omdat deze boom een
segment en daarmede een draaipunt minder heeft. Daarom wijkt het topeinde bij het achteruitrijden naar
voren en het middengedeelte met het topeinde naar achter uit tijdens het vooruitrijden.
10.2.5
Afstellen van de uitgevouwen spuitboom evenwijdig aan de grond
Bij een correct afgestelde spuitboom hebben alle spuitdoppen dezelfde afstand tot de grond.
Is dit niet het geval, dan kan met de zwaai-arm (fig. 10.16/1) de stand van de spuitboom met ontgrendelde
balancering veranderen:
- Zelfborgende moer van de stelbout (fig. 10.16/1) losdraaien.
- Zwaai-arm verschuiven tot de spuitboom parallel aan de grond is.
De trekveren (fig. 10.16/2) zorgen voor de juiste stand van de boom.
- Moer (fig. 10.16/2) weer vastzetten.
10 - 19
UG SB 230.1 11.97