VERLICHTING EN SIGNALISATIE BUITENKANT
1
4
5
g
Mistlichten voor
(afhankelijk van de auto)
De markeringslichten of de dimlichten
moeten branden.
Draai de ring 5 van de schakelaar 1 zo dat
het symbool bij het merkteken 4 staat en
laat dan los. Dit controlelampje op het instru-
mentenpaneel licht op.
1.84
(3/3)
Mistachterlicht
De mistlichten voor en de marke-
ringslichten of de dimlichten moeten bran-
den.
Draai de ring 5 van de schakelaar 1 zo dat
het symbool bij het merkteken 4 staat en
laat dan los. Dit controlelampje op het instru-
mentenpaneel licht op.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
Uitschakelen
Draai weer de ring 5 om het merkteken 4
tegenover het symbool van het mistlicht te
plaatsen dat u wilt uitschakelen.
Door het uitschakelen van de verlichting
of het uitzetten van het contact worden de
mistlichten voor en achter uitgeschakeld.
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Er klinkt een geluidssignaal bij het openen
van het bestuurdersportier om u te waars-
chuwen dat de lichten nog branden.