AUTOGORDELS
(1/4)
Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor-
del. Bovendien dient u zich te houden aan
de wetgeving van het land waarin u zich be-
vindt.
Voor een doeltreffende bescherming door
de autogordels achter moet de achter-
bank goed zijn vergrendeld. Raadpleeg
de paragraaf "Achterbank: gebruiksmo-
gelijkheden" in hoofdstuk 3.
verkeerd afgestelde of ge-
draaide autogordels kunnen
bij een ongeval letsel veroor-
zaken.
Gebruik één autogordel per persoon,
kind of volwassene.
Zwangere vrouwen moeten ook hun
gordel dragen. Let in dat geval op dat de
heupgordel niet te veel op de onderbuik
drukt, zonder de gordel te los te dragen.
1.26
Stel, voordat u start de juiste zithouding
af, en daarna voor alle inzittenden de au-
togordel om de beste bescherming te
krijgen.
De juiste zithouding
– Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw
mantel, jas enz. uitgetrokken te hebben).
Dat is belangrijk voor een goede onder-
steuning van de rug.
– Verschuif de stoel zodat u makkelijk
bij de pedalen kunt komen. Plaats de
stoel zo ver naar achteren dat u het kop-
pelingspedaal nog net geheel kunt in-
drukken. Stel de rugleuning zo af dat u
de armen moet strekken om bij de boven-
kant van het stuurwiel te kunnen komen;
– stel de hoofdsteun af. De afstand
tussen de hoofdsteun en uw achterhoofd
moet zo klein mogelijk zijn;
– stel de hoogte van de zitting af. Verstel
deze om een zo goed mogelijk zicht op
het verkeer te hebben;
– stel de stand van het stuurwiel af.
1
2
Afstellen van de autogordel
Ga goed tegen de rugleuning aan zitten.
De band van de schoudergordel 1 moet zo
dicht mogelijk langs de hals over de schou-
der lopen, zonder dat de gordel de hals
raakt.
De band van de heupgordel 2 moet vlak
over de heupen langs het bekken lopen.
De gordel moet zo direct mogelijk tegen het
lichaam gedragen worden. Bv.: niet over
te dikke kleding of over ertussen gestoken
voorwerpen enz.