SNELHEIDSBEGRENZER
2
3
Het rijden
Als een ingestelde snelheid in het geheugen
staat, grijpt het systeem niet in zolang deze
snelheid niet bereikt wordt. Het rijden is het-
zelfde als met een auto zonder snelheids-
begrenzer.
Vanaf het moment dat de opgeslagen snel-
heid is bereikt, gaat de auto niet sneller
rijden, ook niet als u het gaspedaal verder
indrukt, behalve in noodgevallen (raadpleeg
de paragraaf "Overschrijding van de maxi-
mumsnelheid").
(2/3)
Verandering van de ingestelde
maximumsnelheid
U kunt de ingestelde maximumsnelheid ver-
anderen door een aantal keren te drukken
op:
– de schakelaar 2 (+) om de snelheid te
4
5
verhogen;
– de schakelaar 3 (-) om de snelheid te ver-
lagen.
De snelheidsbegrenzer heeft
in geen enkel geval invloed op
het remsysteem.
Overschrijden van de ingestelde
snelheid
Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi-
mum snelheid te overschrijden door snel en
zo diep mogelijk het gaspedaal in te druk-
ken (voorbij het "zware punt").
Gedurende het overschrijden knippert de
ingestelde snelheid op het instrumentenpa-
neel.
Vervolgens laat u het gaspedaal los: de snel-
heidsbegrenzer komt weer in werking zodra
u langzamer rijdt dan de in het geheugen op-
geslagen snelheid.
Onmogelijkheid om de ingestelde
maximum snelheid vast te houden
Tijdens een steile afdaling, kan het systeem
de maximumsnelheid niet vasthouden: de
snelheid in het geheugen knippert op het in-
strumentenpaneel om u te informeren.
2.33