42
Kies de methode van motoridentificatie (parameter 9910).
De standaardwaarde 0 (
de meeste toepassingen. Deze waarde wordt in deze beperkte opstartprocedure toegepast.
Let echter op dat hiervoor vereist is dat:
• parameter
• parameter
) of 5 (
VLST
Als u voor 0 (
Waarde 1 (
AAN
• vectorbesturingsmodus gebruikt wordt [parameter
en/of
• het werkpunt nabij nul toeren ligt en/of
• de motor in een koppelbereik boven het nominale motorkoppel draait, binnen een breed
toerentalbereik en zonder enige toerentalterugkoppeling.
Als u besluit de ID Run [waarde 1 (
afzonderlijke instructies op pagina
terug naar de stap
IDENTIFICATIEMAGNETISATIE MET ID RUN KEUZE 0 (UIT/IDMAGN)
Zoals hierboven vermeld, wordt de identificatie-magnetisatie alleen uitgevoerd als:
• parameter
• parameter
3 (
SCALAR VLSTRT
Druk op toets
Druk op
te magnetiseren gedurende 10 tot 15 s bij nul toeren (motor draait niet).
Opstarten en besturing via de I/O en ID Run
/
UIT
IDMAGN
9904
ingesteld is op 1 (
9904
ingesteld is op 3 (
+
).
VLST
BOOST
/
) kiest, ga dan naar de volgende stap.
UIT
IDMAGN
), die een afzonderlijke ID Run uitvoert, dient gekozen te worden als:
DRAAIRICHTING VAN DE MOTOR
9904
ingesteld is op 1 (
9904
ingesteld is op 3 (
) of 5 (
+
VLST
BOOST
toets om naar lokale besturing te gaan (LOC links zichtbaar).
LOC
REM
om de omvormer te starten. Het motormodel wordt nu berekend door de motor
) die de identificatie-magnetisatie gebruikt, voldoet voor
) of 2 (
TOERENTAL
KOPPEL
) en parameter
SCALAR
9904
)] uit te voeren, ga dan verder met het volgen van de
AAN
48
in de sectie
Uitvoeren van de ID-Run
) of 2 (
TOERENTAL
KOPPEL
) en parameter
SCALAR
).
ACS550-01/U1 gebruikershandleiding
), of
2101
ingesteld is op 3 (
= 1 (
) of 2 (
TOERENTAL
en keer dan
op pagina 43.
), of
2101
ingesteld is op
SCALAR
)],
KOPPEL