< BACK
INDEX
MINITOUCH 20034607
INFORMATIE MODULE
Algemeen
OMSCHRIJVING
voer een korte omschrijving in van de bedieningsunit om hem makkelijk terug te
BEDIENINGSUNIT
kunnen vinden.
TAAL
selecteer de interfacetaal van de bedieningsunit
MASTER / SLAVE
het master-apparaat verzendt de HUISAUTOMATISERINGSCONFIGURATIE naar de
HUISAUTOMATISERING
slave-apparaten.
• Standaard wordt de eerste bedieningsunit die aan de installatie wordt toegevoegd
de master.
• Slechts één van de bedieningsunits van de installatie mag als master worden
ingesteld, terwijl alle overige bedieningsunits als slave moeten worden ingesteld.
• Het apparaat wordt automatisch een slave-apparaat indien de Comelit Hub
20003150 in de installatie aanwezig is.
MASTER / SLAVE
het master-apparaat verzendt de DATUM EN TIJD naar de slave-apparaten.
TIJDSYNCHRONISATIE
• Standaard is de bedieningsunit die aan de installatie wordt toegevoegd de tijd-
slave.
• Indien Comelit Hub 20003150 in de installatie aanwezig is, wordt dit het master-
apparaat.
• Slechts één van de bedieningsunits van de installatie mag als master worden
ingesteld, terwijl alle overige bedieningsunits als slave moeten worden ingesteld.
• TIJD-master en HUISAUTOMATISERING-master kunnen 2 verschillende
bedieningsunits zijn.
• Als Comelit Hub 20003150 niet in de installatie aanwezig is, wordt aanbevolen
om de Serial Bridge 20003101 als tijd-master in te stellen om de datum en tijd
automatisch bij te werken.
Alarmconfiguratie
TYPE
selecteer het type alarmcentrale dat in de installatie aanwezig is:
ALARMCENTRALE
S32 / S40 / S88 / S88F / S88R / S200 / VEDO10 / VEDO34 / VEDO68 / VEDO200
ZONES EN PARTITIES
als er een centrale wordt gebruikt van de S-serie moeten de alarmzones en
ALARM
-partities worden geconfigureerd met behulp van de speciale functie: partities
toevoegen, de gebruikte bedrade/draadloze zones selecteren en zones en partities
combineren
Thermostaat
THERMOSTAAT
met het vinkje kan de thermostaat-functie van de bedieningsunit worden
ACTIVEREN
geactiveerd/gedeactiveerd.
OMSCHRIJVING
er kan een omschrijving van de sensor worden toegevoegd om hem op de
bedieningsunit gemakkelijker terug te kunnen vinden.
ADRES
ken een adres toe aan de bus op de sensor.
THERMOSTAAT
definieer de parameters van de thermostaat in het apparaat voor de juiste werking.
*
(1)
CONFIGUREREN
NIEUWE VERZENDING
met de functie kan de opdracht opnieuw worden verzonden als er geen antwoord is
BERICHT
van de aangestuurde module.
onder normale omstandigheden volstaat één opdracht om de uitgang aan te sturen,
als de opdracht echter niet wordt ontvangen, zal de module een nieuwe poging
doen, tot een maximum van 3 keer.
het is raadzaam om deze functie altijd te activeren, voor meer zekerheid over de
verzonden opdrachten.
*
(1)
Thermostaat configureren - ALGEMEEN
51
INTERVAL
geeft de tijd in seconden aan voor het via de bus versturen van de gemeten temperatuur.
VERZENDING
Deze verzendingen dienen om de bedieningsunits bij te werken met de gemeten
TEMPERATUUR
temperatuur.
HYSTERESIS
geeft het interval aan voor activering van de thermostaatuitgang, in tienden van een
TEMPERATUUR
graad. Als deze bijvoorbeeld is ingesteld op 4 tienden van een graad (standaardwaarde)
en de thermostaat in de wintermodus is ingesteld op 20°C, activeert deze het relais totdat
20°C bereikt is. Nadat de thermostaat is uitgeschakeld wordt deze weer actief zodra de
temperatuur onder 19,6°C komt (wat overeenkomt met 20°C - 0,4°C). In de zomermodus is
de werking omgekeerd: wanneer een setpoint van 20°C is ingesteld, koelt de thermostaat
af tot 20°C wordt bereikt. Nadat de thermostaat is uitgeschakeld gaat deze weer aan zodra
de temperatuur boven 20,4°C komt.
OFFSET
indien met een ander instrument in de ruimte een temperatuur wordt afgelezen die
TEMPERATUUR
vanwege de plaatsing van de thermostaat enigszins afwijkt van de temperatuur die door de
thermostaat wordt weergegeven, kan er een correctiecoëfficiënt in tienden van een graad
(ook negatief) worden toegepast, die wordt opgeteld bij de werkelijk afgelezen temperatuur.
De standaardinstelling is 0.
*
Thermostaat configureren - WINTERMODUS / ZOMERMODUS
(1)
DREMPEL DAG
stel de drempelwaarde en de zone in die u voor de verschillende bedrijfsmodi
/ NACHT / LEEG
wilt instellen
GROEP DAG/NACHT/
u kunt aan een van de 3 drempelwaarden voor Dag, Nacht of Leeg een
LEGE MODUS
zonenummer toewijzen.
Op deze manier kan voor alle thermostaten in het systeem dezelfde
drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang te sluiten.
ADRES
voer het betreffende adres in om het temperatuurregelingssysteem in de
geselecteerde modus te activeren
UITGANGEN
voer de betreffende uitgang in om het temperatuurregelingssysteem in de
geselecteerde modus te activeren
SNELHEIDSREGELING
DIGITAAL: stel deze optie in als u een thermoconvector met meerdere
FAN COIL
snelheden wilt aansturen en deze thermoconvector op een module op de
BUS is aangesloten. In dat geval worden in de ingevoerde module de eerste
4 uitgangen van de module voor deze functie gereserveerd. Voer het nummer
in van de module die u wilt gebruiken en welk van de 3 snelheden moeten
worden gebruikt.
Als bijvoorbeeld 'externe klep' wordt geselecteerd en het modulenummer 2
wordt ingesteld, wordt uitgang 1 van module 2 gebruikt voor toestemming en
activering van de machine voor thermoregeling, terwijl de uitgangen 2, 3 en
4 (ook van module 2) worden gebruikt om de 3 snelheden te regelen. Uitgang
2 voor snelheid 1, uitgang 3 voor snelheid 2 en uitgang 4 voor snelheid 3.
LOKALE UITGANGEN
Activeert de functie om de uitgangen in de Minitouch te gebruiken voor de
regeling van elektromagnetische klep of de fan coil
Gebruikersinterface bedieningsunit
GEBRUIK
er kan een bedieningsunit worden geselecteerd van waaruit de gebruikersinterface
INTERFACE VAN
wordt geïmporteerd of door het vinkje te deselecteren kan de bedieningsunit
handmatig worden geconfigureerd.
• De functie kan worden geactiveerd als er minimaal 2 bedieningsunits aanwezig
zijn in de installatie.
• de bedieningsunit gebruikt standaard de interface van de eerste bedieningsunit
(master default) die aan de installatie is toegevoegd.
ELEMENTEN
via het menu kunt u selecteren welke elementen van de bedieningsunit worden
BEDIENINGSUNIT
weergegeven en via de bedieningsunit worden beheerd. UITGANGEN / INGANGEN
ELEM. BEDIENINGSUNIT
/ VERBRUIK / KLIMAAT
VOLGORDE
met het menu kan de volgorde van de weergave van de ruimtes in de
RUIMTES
bedieningsunit worden gewijzigd.
Verwijder het vinkje bij Gebruik volgorde van structuur installatie, selecteer
de gewenste ruimte, en verplaats deze met behulp van de pijltjes omhoog/
omlaag, bevestig of annuleer vervolgens de actie.
• De volgorde kan niet direct worden gewijzigd als er een interface van een
andere bedieningsunit wordt gebruikt.
(Meer informatie op pag. 41 )