Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Parameters Thermostaat; Parameters Hygrostaat - Comelit SimpleProg 4.7.0 Gebruikershandleiding

Software
Inhoudsopgave

Advertenties

< BACK
INDEX
VOLGORDE
met het menu kan de volgorde van de weergave van de ruimtes in de bedieningsunit
RUIMTES
worden gewijzigd.
Verwijder het vinkje bij Gebruik volgorde van structuur installatie, selecteer de
gewenste ruimte, en verplaats deze met behulp van de pijltjes omhoog/omlaag,
bevestig of annuleer vervolgens de actie.
De volgorde kan niet direct worden gewijzigd als er een interface van een andere
bedieningsunit wordt gebruikt.

PARAMETERS THERMOSTAAT

Algemeen
THERMOSTAAT
via de optie kan het beheer van de geïntegreerde temperatuursensor worden
ACTIVEREN
in- of uitgeschakeld.
VERZEND TEMPERATUUR
selecteer de modus voor het via de BUS versturen van de gemeten temperatuur.
NAAR:
Deze verzendingen dienen om de bedieningsunits bij te werken met de gemeten
temperatuur.
TIJDSINTERVAL
de gemeten temperatuur wordt naar de bedieningsunit verzonden volgens
tijdsintervallen die zijn ingesteld in het veld "Interval verzending temperatuur".
TEMPERATUURVARIATIE
de gemeten temperatuur wordt naar de bedieningsunit verzonden bij variaties in
de omgevingstemperatuur gelijk aan of groter dan de waarden ingesteld in het
veld "Variatie verzending temperatuur"
TEMPERATUURCORRECTIE
Er kan een correctiecoëfficiënt in tienden van een graad (ook negatief) worden
toegepast, die wordt opgeteld bij de daadwerkelijk afgelezen temperatuur. De
standaardinstelling is 0.
Verwarmingsmodus / Koelingsmodus
DREMPEL DAG
Stel de gewenste temperatuurdrempel in
43
HYSTERESIS
Geeft het interval aan voor activering van de thermostaatuitgang, in tienden
TEMPERATUUR
van een graad. Als deze bijvoorbeeld is ingesteld op 4 tienden van een graad
(standaardwaarde) en de thermostaat in de verwarmingsmodus is ingesteld op
20°C, activeert deze het relais totdat 20°C bereikt is. Nadat de thermostaat is
uitgeschakeld wordt deze weer actief zodra de temperatuur onder 19,6°C komt (wat
overeenkomt met 20°C - 0,4°C). In de koelingsmodus is de werking omgekeerd:
wanneer een setpoint van 20°C is ingesteld, koelt de thermostaat af tot 20°C
wordt bereikt. Nadat de thermostaat is uitgeschakeld gaat deze weer aan zodra de
temperatuur boven 20,4°C komt.
ADRES
Voer het adres van de module in waarin het activeringselement van het
temperatuurregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(verwarming / koeling)
UITGANG
Voer de uitgang van de module in waarin het activeringselement van het
temperatuurregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(verwarming / koeling)
SNELHEIDSREGELING
UIT: functie snelheidsregeling Fan Coil uitgeschakeld
FAN COIL*
DIGITAAL: stel deze optie in als u een thermoconvector wilt aansturen met ON/
OFF-ingangen om de snelheid te variëren en deze thermoconvector op een
module op de BUS is aangesloten. In dit geval worden in de ingevoerde module
maximaal 3 uitgangen van de module voor deze functie gereserveerd.
Stel het adres van de module in en de uitgangen die aan de snelheden zijn
gekoppeld die u wilt gebruiken.
ANALOOG: met deze parameter kan de klimaatzone worden ingesteld voor het
aansturen van een fan coil met meerdere snelheden met een analoge ingang
0-10V. Op deze manier verstuurt de klimaatzone een regelingsopdracht van
de analoge uitgang 0-10V die wordt gekoppeld aan de fan coil en daarmee
de bedrijfssnelheid regelt. De opdracht van de analoge uitgang voorziet in 3
snelheden die in de parameters Snelheid 1 / Snelheid 2 / Snelheid 3 vrij kunnen
worden ingesteld en die variëren op basis van het verschil tussen de ingestelde
temperatuur voor de klimaatzone en de gemeten omgevingstemperatuur. Hoe
hoger dit verschil is, hoe meer de waarde van de uitgang 0-10V toeneemt.
De temperatuurverschillen die leiden tot de verschillende snelheden, kunnen
worden ingesteld in de parameters Variatie van snelheid 1 naar 2 en Variatie
van snelheid 1 naar 3.
DREMPEL
de functie beschermt de installatie tegen extreme temperaturen.
ANTIVRIES-
indien de temperatuur de ingestelde waarde overschrijdt, zal het systeem (ook
FUNCTIE /
als hij ingesteld is op OFF) automatisch geactiveerd worden om de temperatuur
BESCHERMING
binnen de ideale condities te brengen die gedicteerd zijn door de hysteresis van
HOGE
de temperatuur.
TEMPERATUREN
GROEP DAG-
Het is mogelijk een groepnummer toe te wijzen aan een van de 2 drempels voor
MODUS, OFF
dag of OFF.
Op deze manier kan voor alle thermostaten in het systeem dezelfde drempelwaarde
worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang te sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
Geavanceerd
SIGNALERING
Met deze optie kan er een uitgang worden geconfigureerd voor het signaleren
VERWARMING/
van de verwarmings- of koelingsmodus. Uitgang actief = koelingsmodus, uitgang
KOELING
gedeactiveerd = verwarmingsmodus.
GROEP DAG-MODUS,
Het is mogelijk een groepnummer toe te wijzen aan een van de 2 drempels voor
OFF
dag of OFF.
Op deze manier kan voor alle thermostaten of Minitouch-units in het systeem
dezelfde drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang
te sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.

PARAMETERS HYGROSTAAT

Algemeen
HYGROSTAAT
via de optie kan het beheer van de geïntegreerde vochtsensor worden in- of
ACTIVEREN
uitgeschakeld.
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave