Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Gebruikersinterface Bedieningsunit - Comelit SimpleProg 4.7.0 Gebruikershandleiding

Software
Inhoudsopgave

Advertenties

< BACK
INDEX
*
Hygrostaat configureren - ONTVOCHTIGER/BEVOCHTIGER
(2)
DREMPEL DAG
stel de drempelwaarde en de zone in die u voor de verschillende
DREMPEL NACHT
bedrijfsmodi wilt instellen
LEGE DREMPEL
GROEP DAG-MODUS GROEP
u kunt aan een van de 3 drempelwaarden voor Dag, Nacht of Leeg een
NACHT-MODUS GROEP
zonenummer toewijzen.
OFF-MODUS
Op deze manier kan voor alle hygrostaten of Minitouch-units in de
installatie dezelfde drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door
een digitale ingang te sluiten.
ADRES
voer het betreffende adres in om het vochtregelingssysteem in de
geselecteerde modus te activeren
UITGANGEN
voer de betreffende uitgang in om het vochtregelingssysteem in de
geselecteerde modus te activeren
SNELHEIDSREGELING FAN
DIGITAAL: stel deze optie in als u een eenheid met meerdere snelheden
COIL*
wilt aansturen en deze op een module op de BUS is aangesloten. In dat
geval worden in de ingevoerde module de eerste 4 uitgangen van de
module voor deze functie gereserveerd. Stel het adres van de module in
die u wilt gebruiken die van de 3 snelheden die gebruikt zullen worden.
Als bijvoorbeeld 'externe klep' wordt geselecteerd en het
modulenummer 2 wordt ingesteld, wordt uitgang 1 van module
2 gebruikt voor toestemming en activering van eenheid, terwijl
de uitgangen 2, 3 en 4 (ook van module 2) worden gebruikt om de
3 snelheden te regelen (uitgang 2 voor snelheid 1, uitgang 3 voor
snelheid 2 en uitgang 4 voor snelheid 3).
ANALOOG: met deze parameter kan de klimaatzone worden ingesteld
voor het aansturen van een fan coil met meerdere snelheden met
een analoge ingang 0-10V. Op deze manier verstuurt de klimaatzone
een regelingsopdracht van de analoge uitgang 0-10V die wordt
gekoppeld aan de fan coil en daarmee de bedrijfssnelheid regelt. De
opdracht van de analoge uitgang voorziet in 3 snelheden die in het
GEAVANCEERDE MENU, kunnen worden ingesteld en die variëren op
basis van het verschil tussen de ingestelde temperatuur/vochtigheid
voor de klimaatzone en de gemeten omgevingstemperatuur/-
vochtigheid. Hoe hoger dit verschil is, hoe meer de waarde van de
uitgang 0-10V toeneemt. De verschillen in temperatuur en vochtigheid
die leiden tot de verschillende snelheden, kunnen worden ingesteld in
de geavanceerde instellingen.
*
Hygrostaat configureren - GEAVANCEERD
(2)
GROEP
u kunt een zonenummer toewijzen aan een van de drempels voor dag of nacht.
DAG-MODUS NACHT-
MODUS
Op deze manier kan voor alle hygrostaten of Minitouch-units in de installatie
dezelfde drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang
te sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
VARIATIE
deze waarden geven het temperatuurverschil aan ten opzichte van het ingestelde
TEMPERATUUR VAN
setpoint, voor activering van snelheid 1, 2 of 3.
SNELHEID 1 NAAR 2 EN
VAN 1 NAAR 3
SNELHEID 1 - 2 -3
deze waarden geven de percentageniveaus aan van de 3 snelheden van de fan
coil in de analoge modus
49
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
*
Dauwpunt configureren - ALGEMEEN
(3)
INTERVAL VERZENDING
geeft de tijd in seconden aan voor het verzenden van de setpoints en instellingen
DAUWPUNT
via de BUS. Deze verzendingen dienen om de bedieningsunits bij te werken met de
status (bijvoorbeeld ten aanzien van de afgelezen vochtigheid). Het is raadzaam om
deze waarde op de standaardwaarde (5 minuten) ingesteld te laten.
HYSTERESIS
met de hysteresis voor de dauwpuntcontrole kan de activering van de ontvochtiger/
DAUWPUNT
bevochtiger worden geregeld, zonder de continue activering of deactivering van
het systeem.
Bijvoorbeeld - als er met een hysteresis van 0,4° een correctie van het dauwpunt
wordt ingesteld van 20°C, zal de functie activeren bij 20° en deactiveren bij het
bereiken van 19,6°.
CORRECTIE
geeft de temperatuur aan waaronder de functie automatisch wordt gedeactiveerd
DAUWPUNT
*
Dauwpunt configureren - GEAVANCEERD
(3)
Aan de functie Dauwpunt kan een groep activering en een groep deactivering
GROEP
ACTIVERING
worden toegekend om de functie te activeren of te deactiveren.
GROEP DEACTIVERING
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
Er kan een module en een uitgang worden geselecteerd die wordt gekoppeld aan
UITGANG
de functie Dauwpunt.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.

Gebruikersinterface bedieningsunit

GEBRUIK
er kan een bedieningsunit worden geselecteerd van waaruit de gebruikersinterface
INTERFACE VAN
wordt geïmporteerd of door het vinkje te deselecteren kan de bedieningsunit
handmatig worden geconfigureerd.
• De functie kan worden geactiveerd als er minimaal 2 bedieningsunits aanwezig
zijn in de installatie.
• de bedieningsunit gebruikt standaard de interface van de eerste bedieningsunit
(master default) die aan de installatie is toegevoegd.
ELEMENTEN
via het menu kunt u selecteren welke elementen via de bedieningsunit worden
BEDIENINGSUNIT
weergegeven en beheerd.
CONFIGUREREN*
UITGANGEN / INGANGEN / VERBRUIK / KLIMAAT / SCENARIO'S / REGELS
("*Elementen bedieningsunit configureren" op pagina
VOLGORDE
met het menu kan de volgorde van de weergave van de ruimtes in de bedieningsunit
RUIMTES
worden gewijzigd.
„ Verwijder het vinkje bij Gebruik volgorde van structuur installatie, selecteer de
gewenste ruimte, en verplaats deze met behulp van de pijltjes omhoog/omlaag,
bevestig of annuleer vervolgens de actie.
• De volgorde kan niet direct worden gewijzigd als er een interface van een
andere bedieningsunit wordt gebruikt.
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
50)

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave