Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Comelit SimpleProg 4.7.0 Gebruikershandleiding pagina 34

Software
Inhoudsopgave

Advertenties

< BACK
INDEX
2
3
Functie toets - synthese scenario
Overzichtskader van de 16 verschillende configureerbare opdrachten.
„ Selecteer de gewenste regel om de opdracht te wijzigen.
Functie toets - actie scenario
NAAM ACTIE
kan niet worden gewijzigd
OMSCHRIJVING
veld waarin een korte beschrijving van de actie kan worden ingevoerd
MODULE
de functie Module wordt gebruikt om één of meer uitgangen van een module aan
te sturen. Als u deze optie selecteert, moet u het nummer van de module en het
nummer van de uitgang(en) die u wilt aansturen invoeren.
GROEP
met deze functie kunnen meerdere uitgangen op verschillende modules worden
aangestuurd. Deze instelling wordt gebruikt om een opdracht te geven om
bijvoorbeeld alle lampen van een woning uit te schakelen of alle rolluiken te laten
zakken. Hiervoor moeten op de pagina voor het instellen van de uitgangen, de
uitgangen aan dezelfde groep worden toegewezen.
Als u bijvoorbeeld alle lampen wilt aansturen, moet aan alle uitgangen die met de
lampen zijn verbonden een groep worden toegewezen (bijvoorbeeld GROEP 5) en
moet vervolgens in het veld 'Bestemming bericht' een ingang worden ingesteld als
'GROEP' door GROEP nummer 5 in te voeren.
BEDIENINGSUNIT met de functie 'Bedieningsunit' kunt u een opdracht direct naar de bedieningsunits
van het systeem versturen, bijvoorbeeld Planux Manager, Serial Bridge of Minitouch.
Deze opdracht kan door de bedieningsunits worden gebruikt om opdrachten te
activeren die in het geheugen van de units zijn opgeslagen, of om de status van de
ingang te gebruiken om logica of andere functies te regelen. Het nummer van de te
verzenden ingang van de bedieningsunit moet worden ingesteld. Er zijn 8 objecten
beschikbaar voor de gesimuleerde ingangen, één voor elk activeerbaar scenario,
waardoor koppeling aan de functie Drukknoppen mogelijk is. Als u bijvoorbeeld
een drukknop wilt gebruiken om een scenario te activeren dat in de bedieningsunit
Planux Manager of Minitouch is opgeslagen, moet de ingang op deze wijze worden
ingesteld. Hetzelfde geldt als u de status van een ingang wilt gebruiken voor een
logische functie of koppeling die op een Serial Bridge aanwezig is.
NORMAAL
de module stuurt een opdracht naar de ontvanger om de uitgang om te schakelen
naar de functie waarvoor deze is geprogrammeerd.
Als er bijvoorbeeld een normale opdracht naar een uitgang met tijdschakeling wordt
verzonden, activeert deze uitgang gedurende de ingestelde tijd. Als er een normale
opdracht wordt verzonden naar een uitgang die ingesteld is als teleruptor, wordt de
status van de uitgang omgekeerd.
SET
de module verstuurt de opdracht 'Geforceerd ON', waarna de uitgang onafhankelijk
van de programmering wordt geactiveerd en inactief blijft tot er een nieuwe opdracht
wordt ontvangen. De opdracht SET heeft geen invloed op uitgangen die ingesteld zijn
als 'Rolluik' en "Jaloezie".
Als u bijvoorbeeld een opdracht voor het aanzetten van een groep lampen wilt
verzenden, moet het opdrachttype SET worden ingesteld om lampen die uit zijn in te
schakelen en lampen die al aan waren ingeschakeld te laten. Als een SET-opdracht
wordt verzonden naar een uitgang die ingesteld is met een tijdschakeling, activeert
de uitgang en blijft deze geactiveerd tot er een nieuwe opdracht wordt ontvangen.
RESET
de module verstuurt de opdracht 'Geforceerd OFF', waarna de uitgang onafhankelijk
van de programmering wordt gedeactiveerd en inactief blijft tot er een nieuwe
opdracht wordt ontvangen. Als de opdracht RESET naar een uitgang wordt verzonden
die geprogrammeerd is als 'Rolluik' en "Jaloezie", activeert het relais niet en zal het
bijbehorende rolluik niet in beweging komen.
Als u bijvoorbeeld een opdracht voor het uitzetten van een groep lampen wilt
verzenden, moet het opdrachttype RESET worden ingesteld om lampen die aan zijn
uit te schakelen en lampen die al uit waren uitgeschakeld te laten.
ANALOGE
de module stuurt een activeringsopdracht naar de ingestelde analoge uitgang zodat
UITGANG
de uitgang ingesteld wordt op de laatste waarde die tijdelijk was geconfigureerd. Dit
ACTIVEREN
kan bijvoorbeeld worden gebruikt om lampen met dimmers in te schakelen die zijn
aangesloten op de modules art. 20046810 of art. 20046851.
ANALOGE
de module stuurt een uitschakelopdracht naar de ingestelde analoge uitgang. Dit
UITGANG
kan bijvoorbeeld worden gebruikt om lampen met dimmers uit te schakelen die zijn
DEACTIVEREN
aangesloten op de modules art. 20046810 of art. 20046851.
ANALOGE
hiermee kan de lichtsterkte of de waarde van de analoge uitgang worden ingesteld
WAARDE
op de ingestelde waarde die ernaast wordt weergegeven
INSTELLEN
KLEUR RGB
deze opdracht kan worden gebruikt om de gewenste kleur van een RGB-lamp in te
INSTELLEN
stellen met behulp van het veld dat ernaast wordt weergegeven
34
1
3
• KLIMAATREGELING
Op de pagina thermostaatbeheer kan de temperatuursensor worden geregeld die in de ONE-
module is geïntegreerd (of een externe temperatuursensor) om de temperatuur aan te kunnen
passen tot een maximum van +3°C / -3°C in stappen van 0,5°C ten opzichte van het laatste
setpoint dat is ingesteld met behulp van het scherm voor temperatuurregeling.
1.
Selecteer THERMOSTAAT
2.
Selecteer de middelste toets
3.
verander eventueel de ACHTERGRONDKLEUR, PAGINA-INDEX en STATUSKLEUR
PAGINA-INDEX via het keuzemenu.
3
Eigenschappen toets
OMSCHRIJVING
In dit veld kan een korte beschrijving worden ingevoerd van de functie of de module
die door de toets of pijl wordt beheerd
Algemeen
EXTERNE
door het veld te selecteren kan er een externe sensor worden gebruikt die de
TEMPERATUURSONDE
MODULE en INGANG van de sensor aangeeft.
INTERVAL
Geeft de tijd in seconden aan voor het via de bus versturen van de gemeten
VERZENDING
temperatuur. Deze verzendingen dienen om de bedieningsunits bij te werken met
TEMPERATUUR
de gemeten temperatuur.
HYSTERESIS
geeft het interval aan voor activering van de thermostaatuitgang, in tienden
TEMPERATUUR
van een graad. Als deze bijvoorbeeld is ingesteld op 4 tienden van een graad
(standaardwaarde) en de thermostaat in de wintermodus is ingesteld op 20°C,
activeert deze het relais totdat 20°C bereikt is. Nadat de thermostaat is uitgeschakeld
wordt deze weer actief zodra de temperatuur onder 19,6°C komt (wat overeenkomt
met 20°C - 0,4°C). In de zomermodus is de werking omgekeerd: wanneer een
setpoint van 20°C is ingesteld, koelt de thermostaat af tot 20°C wordt bereikt. Nadat
de thermostaat is uitgeschakeld gaat deze weer aan zodra de temperatuur boven
20,4°C komt.
OFFSET
indien met een ander instrument in de ruimte een temperatuur wordt afgelezen die
TEMPERATUUR
vanwege de plaatsing van de thermostaat enigszins afwijkt van de temperatuur die
door de thermostaat wordt weergegeven, kan er een correctiecoëfficiënt in tienden
van een graad (ook negatief) worden toegepast, die wordt opgeteld bij de werkelijk
afgelezen temperatuur. De standaardinstelling is 0.
VARIATIE
deze waarden geven het temperatuurverschil aan ten opzichte van het ingestelde
TEMPERATUUR VAN
setpoint, voor activering van snelheid 2 of snelheid 3 in de fancoil-modus
SNELHEID 1 NAAR 2
EN VAN 1 NAAR 3
Wintermodus / zomermodus
ADRES
voer de betreffende module in om het verwarmings- of koelsysteem in de
geselecteerde modus te activeren
UITGANG
voer de betreffende uitgang in om het verwarmings- of koelsysteem in de
geselecteerde modus te activeren
SNELHEIDSREGELING
DIGITAAL: stel deze optie in als u een thermoconvector met meerdere snelheden wilt
FAN COIL*
aansturen en deze thermoconvector op een module op de BUS is aangesloten. Het is
mogelijk kom de uitgangen 1 tot en met 4 te reserveren of 5 tot en met 8.
Als bijvoorbeeld 'externe klep' wordt geselecteerd en het modulenummer 2 wordt
ingesteld, wordt uitgang 1 van module 2 gebruikt voor toestemming en activering
van de machine voor thermoregeling, terwijl de uitgangen 2, 3 en 4 (ook van module
2) worden gebruikt om de 3 snelheden te regelen. Uitgang 2 voor snelheid 1, uitgang
3 voor snelheid 2 en uitgang 4 voor snelheid 3.
Geavanceerd
SIGNALERINGSMODULE
Met deze optie kan er een uitgang worden geconfigureerd voor het signaleren
WINTER/ZOMER
van de zomermodus.
GROEP DAG/NACHT/
u kunt aan een van de 3 drempelwaarden voor Dag, Nacht of Leeg een
LEGE MODUS
zonenummer toewijzen.
Op deze manier kan voor alle thermostaten of Minitouch-units in het systeem
dezelfde drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang
te sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
1
2
3
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave