Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Standaardparameters; Opdracht Met Prioriteit - Comelit SimpleProg 4.7.0 Gebruikershandleiding

Software
Inhoudsopgave

Advertenties

< BACK
INDEX

Standaardparameters

Hieronder worden de configureerbare parameters voor de OUTPUT beschreven.
Het
aantal
beschikbare
outputs
huisautomatiseringsmodule.
OMSCHRIJVING
voer een omschrijving in van het apparaat dat op de uitgang is aangesloten
UITGANG
FUNCTIE
MONOSTABIEL: stel deze optie in als de uitgang moet worden geactiveerd zodra
de ingang sluit en moet worden gedeactiveerd zodra de ingang opent. Telkens
wanneer de ingang opent of sluit, wordt er een NORMALE opdracht (Normaal
gesloten of Normaal geopend) verzonden. Deze functie kan worden gebruikt voor
uitgangen waaraan een signaalgever gekoppeld is, zoals een trekschakelaar of een
deurbel. Als er twee of meer ingangen worden ingesteld om dezelfde uitgang aan te
sturen, wordt de uitgang geactiveerd zodra een van de ingangen sluit en wordt de
uitgang gedeactiveerd zodra een van de uitgangen opent. Dit betekent dat als beide
ingangen gesloten zijn en de uitgang actief is, de uitgang bij het openen van een
ingang ook gedeactiveerd wordt wanneer de tweede ingang gesloten is. De laatst
verzonden opdracht wordt in overweging genomen, zonder de status van de overige
ingangen te analyseren. Bij elke activering van de ingang wordt er een opdracht
NORMAAL gesloten naar de ingestelde uitgang verstuurd, terwijl bij elke deactivering
er een opdracht NORMAAL geopend wordt verstuurd.
INVERTER: stel deze functie in als u de uitgang wilt omschakelen bij elke wijziging
van een van de ingangen die voor aansturing van deze uitgang zijn geprogrammeerd.
Deze optie kan worden gebruikt om opdrachten uit te voeren van bijvoorbeeld
schakelaars, inverters of omvormers. Als er twee schakelaars op twee verschillende
ingangen worden aangesloten, wordt de uitgang telkens omgeschakeld wanneer
een van de twee schakelaars omschakelt. Stel dat er twee schakelaars geopend
zijn en de uitgang gedeactiveerd is. Wanneer de eerste schakelaar die op ingang 1
is aangesloten sluit, wordt de uitgang geactiveerd. Wanneer de tweede schakelaar
sluit, wordt de uitgang gedeactiveerd en zo verder bij elke wijziging van een van de
ingangen. Bij elke omschakeling van de ingang wordt er een NORMAAL-opdracht
naar de geconfigureerde uitgang verzonden.
TELERUPTOR: stel deze functie in om de uitgang om te schakelen met een puls
van de geconfigureerde ingang. Deze functie kan worden gebruikt om de uitgang
aan te sturen met behulp van traditionele drukknoppen die aangesloten zijn op
de digitale ingang. Telkens wanneer de knop wordt ingedrukt en weer losgelaten,
wisselt de uitgang van status. De opdracht wordt verstuurd zodra op de knop wordt
gedrukt. Wanneer de knop wordt losgelaten, wordt er geen opdracht uitgevoerd. Als
er bijvoorbeeld twee drukknoppen worden gebruikt om één uitgang aan te sturen die
is ingesteld als teleruptor, gedraagt deze zich als volgt: wanneer op de eerste knop
wordt gedrukt, activeert de uitgang en wanneer op de tweede knop wordt gedrukt,
wordt de uitgang gedeactiveerd. Als de eerste knop ingedrukt wordt gehouden,
activeert de uitgang. Als de eerste knop ingedrukt blijft en vervolgens de tweede
knop wordt ingedrukt, wordt de uitgang gedeactiveerd.
ROLLUIK: met deze optie kan een rolluik of automatisering met dubbele uitgang
(openen en sluiten) worden aangestuurd. Als uitgang 1 als rolluik wordt geselecteerd,
wordt automatisch ook de tweede uitgang als rolluik ingesteld. Er moeten namelijk
altijd 2 uitgangen worden gebruikt om één rolluik aan te sturen. Bovendien wordt
met deze functie een interlock tussen de twee uitgangen gerealiseerd, om te
voorkomen dat de uitgangen voor omhoog en omlaag brengen tegelijk worden
geactiveerd. Wanneer de uitgangen worden ingesteld als ROLLUIK, moet er een
tijd in seconden worden ingevoerd. Deze tijd komt ongeveer overeen met de tijd
voor het omhoog en omlaag brengen van het rolluik. Het wordt aangeraden een
iets langere tijd in te voeren dan die werkelijk nodig is om het rolluik te openen of
te sluiten, omdat de mechanische vergrendeling van het rolluik moet plaatsvinden
door de mechanische eindaanslag van de motor en niet doordat de uitgang op de
module wordt gedeactiveerd. Als voor de tijd de waarde 0 wordt aangehouden,
worden de uitgangen 0,5 seconde geactiveerd. Het rolluik moet altijd met twee
bedieningsknoppen worden aangestuurd: één knop voor omhoog en één voor
omlaag. Als de knop voor omlaag wordt ingedrukt terwijl het rolluik omhoog staat,
gaat het rolluik gedurende de geprogrammeerde tijd omlaag. Als u het rolluik op
een willekeurig punt wilt laten stoppen, moet u de drukknop voor de tegengestelde
richting gebruiken. Dus als het rolluik omlaag gaat, moet u op de knop voor openen
drukken. Wanneer het rolluik gestopt is, kan de knop voor openen of sluiten opnieuw
worden ingedrukt om het rolluik weer in beweging te zetten. Telkens wanneer
het rolluik wordt geactiveerd (op welk punt dan ook), start de timer opnieuw.
De opdrachten die gestuurd worden naar uitgangen die geconfigureerd zijn als
ROLLUIK, moeten van het type NORMAAL zijn. Bij een uitgang die geconfigureerd is
als ROLLUIK worden SET- en RESET-opdrachten niet door de module in aanmerking
genomen.
13
varieert
naar
gelang
de
geselecteerde
MET TIJDSCHAKELING: deze optie wordt gebruikt voor het aansluiten van
tijdgeschakelde activeringen zoals trapverlichting, de uitgangen voor de kleppen van
een tuinberegeningssysteem of een automatische lamp en dergelijke. Wanneer op
een knop wordt gedrukt die geconfigureerd is voor aansturing van een uitgang met
tijdschakeling, wordt de uitgang geactiveerd en wanneer de tijd verstreken is wordt
de uitgang gedeactiveerd. Als de uitgang wordt ingesteld MET TIJDSCHAKELING,
moet er een activeringstijd in seconden worden ingevoerd. Als er een tijd van 0
seconden wordt ingevoerd, wordt de uitgang gedurende 0,5 seconde geactiveerd.
Deze toepassing kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een elektronische
vergrendeling van een hek te activeren. Om een uitgang met tijdschakeling te
activeren en ervoor te zorgen dat de uitgang na de geprogrammeerde tijd uitgaat,
moet de digitale ingang die voor de aansturing geconfigureerd is een opdracht
van het type NORMAAL verzenden. Als er een RESET-opdracht wordt verzonden,
wordt de uitgang gedeactiveerd ongeacht de status waarin deze zich op dat
moment bevindt. Als er een SET-opdracht wordt verzonden, wordt de uitgang na de
geprogrammeerde tijd gedeactiveerd. Als er een tijd van 0 seconden wordt ingesteld,
wordt de uitgang gedurende 0,5 seconde geactiveerd. Bij ontvangst van opdrachten
van het type NORMAAL worden de timers van de activeringstijd opnieuw geladen.
STATUSWEERGAVE: met deze optie kan een uitgang worden geconfigureerd om
de status van een tweede uitgang op een andere module te volgen. Om in te stellen
welke uitgang moet worden gevolgd, moet de betreffende ingang worden ingesteld
bij de opdracht voor deze uitgang. Deze instelling wordt uitsluitend gebruikt voor
controlelampjes voor drukknoppen die de status aangeven van een lamp die zich in
een andere ruimte bevindt en op een tweede module is aangesloten. Deze instelling
van de uitgang kan ook worden gebruikt om meerdere uitgangen op een andere
module te volgen met de functie OR. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor
een verwarmingsinstallatie met zones waar 5 zonekleppen op dezelfde module zijn
aangesloten (bijvoorbeeld module 10, uitgangen 1,2,3,4,5) en een uitgang die de
verwarmingsketel aanstuurt die is aangesloten op module 11 uitgang 4. Om de
uitgang van de verwarmingsketel te activeren wanneer één van de 5 uitgangen van
de kleppen wordt geactiveerd, en te deactiveren wanneer alle 5 uitgangen inactief
zijn, moet deze geconfigureerd worden als STATUSWEERGAVE. Voor de werking
moet de betreffende ingang voor de opdracht van deze uitgangen worden ingesteld.
Dus ingang 4 van module 11 wordt ingesteld als MODULE+UITGANG, module
nummer 10, UITGANGEN 1, 2, 3, 4, 3 en 5. Voor het instellen van deze functionaliteit
moeten alle uitgangen van de kleppen zich op dezelfde module bevinden en moet de
uitgang van de verwarmingsketel zich op een andere module bevinden. Bij digitale
modules met firmware 5.6 of lager kan deze OR-functie voor max. 7 uitgangen op
één module worden gerealiseerd. Vanaf versie 5.8 kan deze functionaliteit op alle 8
uitgangen van een digitale module worden gerealiseerd.
Geavanceerde parameters
GROEP 2 / 3 / 4
Met de functie kunnen, naast de hoofdgroep, andere groepen worden geselecteerd
die beschikbaar zijn en die aan de output moeten worden gekoppeld. Door op de
toets
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer groepen van
waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
POLARITEIT
NORMAAL GEOPEND / NORMAAL GESLOTEN
VERTRAGING
met deze opdracht kan de uitvoering van de opdracht die de uitgang heeft
UITVOERING
ontvangen, worden vertraagd.
OPDRACHT
Het is bijvoorbeeld mogelijk een vertraging van 4 seconden in te stellen en daarna,
nadat de opdracht is ontvangen, wacht de uitgang 4 seconden alvorens de opdracht
uit te voeren.
VERTRAGING
met deze parameter kan het type vertraging voor de uitgang worden ingesteld met
ACTIVERING /
de functie "Vertraging activering/deactivering" bij ontvangst van een opdracht voor
DEACTIVERING
activering
van de uitgang of een opdracht voor deactivering van de uitgang. Het is niet mogelijk
de vertraging in te stellen
voor zowel de activering als de deactivering.

Opdracht met prioriteit

GROEP MET
met deze functie kan een (beschikbare) groep met prioriteit worden geselecteerd die
PRIORITEIT
aan de output wordt gekoppeld.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
ACTIE BIJ
met deze parameter kan het gedrag van de uitgang worden bepaald bij ontvangst
OPDPRACHT SET
van een SET-opdracht met prioriteit. Bijvoorbeeld een uitgang die de tuinberegening
aanstuurt en moet worden geactiveerd of gedeactiveerd bij ontvangst van een SET-
opdracht met prioriteit en geblokkeerd moet blijven bij ontvangst van een RESET-
opdracht met prioriteit.
ACTIE BIJ
met deze parameter kan het gedrag van de uitgang worden bepaald bij ontvangst van
OPDPRACHT RESET
een RESET-opdracht met prioriteit. Bijvoorbeeld een uitgang die de tuinberegening
aanstuurt en moet worden geactiveerd of gedeactiveerd bij ontvangst van een
RESET-opdracht met prioriteit.
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave