< BACK
INDEX
VERZEND
selecteer de modus voor het via de BUS versturen van de gemeten vochtigheid.
VOCHTIGHEID NAAR
Deze verzendingen dienen om de bedieningsunits bij te werken met de gemeten
vochtigheid.
TIJDSINTERVAL: de gemeten vochtigheid wordt naar de bedieningsunit verzonden
volgens tijdsintervallen die zijn ingesteld in het veld "Interval verzending
vochtigheid".
VARIATIE VOCHTIGHEID: de gemeten vochtigheid wordt naar de bedieningsunit
verzonden bij variaties gelijk aan of groter dan de waarden ingesteld in het veld
"Variatie verzending vochtigheid"
CORRECTIE
er kan een correctiecoëfficiënt worden toegepast, die wordt opgeteld bij de
VOCHTIGHEID
daadwerkelijk afgelezen vochtigheid. De standaardinstelling is 0.
Ontvochtigingsmodus / bevochtigingsmodus
DREMPEL DAG
stel de gewenste vochtigheidsdrempel in
HYSTERESIS VOCHTIGHEID
met de hysteresis voor de vochtigheidsregeling kan de activering van de
ontvochtiger/bevochtiger worden geregeld, zonder de continue activering
of deactivering van het systeem. Als er bijvoorbeeld een hysteresis van 5%
is ingesteld en een vochtigheidswaarde bij ontvochtiging van 60%, zal het
systeem stoppen bij 55% (60% ingesteld - 5% hysteresis) en zal weer verder
gaan met ontvochtiging zodra er een waarde van 61% is bereikt.
ADRES
voer het adres van de module in waarin het activeringselement van
het vochtregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(ontvochtiging / bevochtiging)
UITGANG
voer de uitgang van de module in waarin het activeringselement van
het vochtregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(ontvochtiging / bevochtiging)
SNELHEIDSREGELING
UIT: functie snelheidsregeling Fan Coil uitgeschakeld
FAN COIL*
DIGITAAL: stel deze optie in als u een bevochtiger/ontvochtiger wilt aansturen
met ON/OFF-ingangen om de snelheid te variëren en deze op een module op
de BUS is aangesloten. In dit geval worden in de ingevoerde module maximaal
3 uitgangen van de module voor deze functie gereserveerd. Stel het adres van
de module in en de uitgangen die aan de snelheden zijn gekoppeld die u wilt
gebruiken.
ANALOOG: met deze parameter kan de klimaatzone worden ingesteld voor
het aansturen van een bevochtigings-/ontvochtigingssysteem met meerdere
snelheden met een analoge ingang 0-1. Op deze manier verstuurt de
klimaatzone een regelingsopdracht van de analoge uitgang 0-10V die wordt
gekoppeld aan het bevochtigings-/ontvochtigingssysteem en die daarmee
de bedrijfssnelheid regelt. De opdracht van de analoge uitgang voorziet in 3
snelheden die in de parameters Snelheid 1 / Snelheid 2 / Snelheid 3 vrij kunnen
worden ingesteld en die variëren op basis van het verschil tussen de ingestelde
vochtigheid voor de klimaatzone en de gemeten omgevingsvochtigheid. Hoe
hoger dit verschil is, hoe meer de waarde van de uitgang 0-10V toeneemt. De
verschillen in vochtigheid die leiden tot de verschillende snelheden, kunnen
worden ingesteld in de parameters Variatie van snelheid 1 naar 2 en Variatie
van snelheid 1 naar 3.
GROEP DAG-
Het is mogelijk een groepnummer toe te wijzen aan een van de 2 drempels
MODUS, OFF
voor dag of OFF.
Op deze manier kan voor alle thermostaten in het systeem dezelfde
drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang te
sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
Geavanceerd
44
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
SIGNALERING
Met deze optie kan er een uitgang worden geconfigureerd voor het signaleren van de
BEVOCHTIGER/
bevochtigings- of ontvochtigingsmodus.
ONTVOCHTIGER
Uitgang actief = ontvochtigingsmodus, uitgang gedeactiveerd = bevochtigingsmodus.
GROEP
Het is mogelijk een groepnummer toe te wijzen aan een van de 2 drempels voor
DAG-MODUS
dag of OFF.
OFF-MODUS
Op deze manier kan voor alle thermostaten in het systeem dezelfde drempelwaarde
worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang te sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
PARAMETERS DAUWPUNT
Algemeen
CONTROLE DAUWPUNT
met de optie kan de dauwpuntregeling worden geactiveerd of gedeactiveerd.
GEACTIVEERD
VERZEND DAUWPUNT NAAR
Geeft de modus aan voor het via de bus versturen van de gemeten
temperatuur. Deze verzendingen dienen om de bedieningsunits bij te werken
met de status (bijvoorbeeld ten aanzien van de afgelezen vochtigheid). Het
wordt aangeraden deze waarde in te stellen op de standaardwaarde (5
minuten).
TIJDSINTERVAL: de gemeten temperatuur wordt verzonden volgens
tijdsintervallen die zijn ingesteld in het veld "Interval verzending dauwpunt".
VARIATIE DAUWPUNT: de gemeten temperatuur wordt verzonden bij
variaties gelijk aan of groter dan de waarden ingesteld in het veld "Variatie
verzending dauwpunt".
HYSTERESIS DAUWPUNT
met de hysteresis voor de dauwpuntregeling kan de activering/deactivering
van het koelsysteem worden geregeld, zonder de continue activering of
deactivering van het systeem. Bijvoorbeeld - als er met een hysteresis
van 0,4° een correctie van het dauwpunt wordt ingesteld van 20°C, zal de
functie activeren bij 20° en deactiveren bij het bereiken van 19,6°.
OPPERVLAKTETEMPERATUUR
Om het dauwpunt te berekenen, is het noodzakelijk dat de bereikte
AFGEKOELD
temperatuur van het oppervlak (vloer) handmatig wordt ingesteld wanneer
het systeem in werking is.
Geavanceerd
GROEP ACTIVERING
aan de functie DAUWPUNT kan een GROEP ACTIVERING of een GROEP DEACTIVERING
worden toegekend om de functie te activeren of te deactiveren.
GROEP DEACTIVERING
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
SIGNALERING
er kan een MODULE en een UITGANG worden geselecteerd die wordt gekoppeld aan
OVERSCHRIJDING
de functie dauwpunt, om te laten zien wanneer de berekende limiet is overschreden.
DAUWPUNT
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer