< BACK
INDEX
Functie lang ingedrukt houden
Met deze functie kan vanaf dezelfde knop die aan de digitale ingang is gekoppeld een tweede
opdracht worden verzonden wanneer de knop langer wordt ingedrukt dan de ingestelde tijd
voor deze functie.
Het is bijvoorbeeld mogelijk de knop te configureren voor aansturing van de in- of uitschakeling
van de lichten in een kamer bij normaal indrukken, terwijl bij lang indrukken er een opdracht
wordt verzonden waarmee de lichten in de kamer worden uitgeschakeld (groepsopdracht).
TYPE ONTVANGER
Paragraaf "Standaard parameters" op pag. 16
MODUS OPDRACHT
Paragraaf "Standaard parameters" op pag. 16
MODULE
Paragraaf "Standaard parameters" op pag. 16
TIJD
parameter voor het regelen van de benodigde tijd (opdracht ingedrukt) voor het
herkennen van de opdracht lang indrukken. (MAX 12 sec.)
Geavanceerde parameters
POLARITEIT
NORMAAL GEOPEND (NO)
NORMAAL GESLOTEN (NC)
OVERDRACHT
met deze optie kan, bij een ingang die is ingesteld voor het verzenden van een
STATUS INGANG
groepsopdracht naar een groep met prioriteit, de eigen status over de BUS worden
BIJ START VAN DE
verzonden bij elke start van de module en dus direct na een voedingsonderbreking.
MODULE ACTIVEREN
Het is met name handig als de ingang geconfigureerd is om bepaalde functies te
blokkeren die, zonder deze optie, in geval van een voedingsonderbreking tijdens de
deblokkeringsopdracht, anders geblokkeerd zouden blijven..
De ingang wordt bijvoorbeeld geconfigureerd voor het verzenden van een cyclische
SET/RESET-opdracht voor een groep met prioriteit om de uitgang te blokkeren van
de opdracht tuinberegening.
Als op het moment van het deblokkeren van de uitgang er een voedingsonderbreking
is, wordt de opdracht niet verstuurd. Bij het herstarten van de module zodra de
voeding is teruggekeerd, kan de ingang geopend zijn, maar de uitgang is nog steeds
geblokkeerd. Als deze optie is ingeschakeld wordt bij het starten van de module
via de BUS de ingangsstatus verzonden en, indien geopend, wordt de uitgang
gedeblokkeerd.
UITGANGEN
Standaardparameters
Hieronder worden de configureerbare parameters voor de OUTPUT beschreven.
Het
aantal
beschikbare
outputs
huisautomatiseringsmodule.
OMSCHRIJVING
voer een omschrijving in van het apparaat dat op de uitgang is aangesloten
UITGANG
FUNCTIE
MONOSTABIEL: stel deze optie in als de uitgang moet worden geactiveerd zodra
de ingang sluit en moet worden gedeactiveerd zodra de ingang opent. Telkens
wanneer de ingang opent of sluit, wordt er een NORMALE opdracht (Normaal
gesloten of Normaal geopend) verzonden. Deze functie kan worden gebruikt voor
uitgangen waaraan een signaalgever gekoppeld is, zoals een trekschakelaar of een
deurbel. Als er twee of meer ingangen worden ingesteld om dezelfde uitgang aan te
sturen, wordt de uitgang geactiveerd zodra een van de ingangen sluit en wordt de
uitgang gedeactiveerd zodra een van de uitgangen opent. Dit betekent dat als beide
ingangen gesloten zijn en de uitgang actief is, de uitgang bij het openen van een
ingang ook gedeactiveerd wordt wanneer de tweede ingang gesloten is. De laatst
verzonden opdracht wordt in overweging genomen, zonder de status van de overige
ingangen te analyseren. Bij elke activering van de ingang wordt er een opdracht
NORMAAL gesloten naar de ingestelde uitgang verstuurd, terwijl bij elke deactivering
er een opdracht NORMAAL geopend wordt verstuurd.
INVERTER: stel deze functie in als u de uitgang wilt omschakelen bij elke wijziging
van een van de ingangen die voor aansturing van deze uitgang zijn geprogrammeerd.
Deze optie kan worden gebruikt om opdrachten uit te voeren van bijvoorbeeld
schakelaars, inverters of omvormers. Als er twee schakelaars op twee verschillende
ingangen worden aangesloten, wordt de uitgang telkens omgeschakeld wanneer
een van de twee schakelaars omschakelt. Stel dat er twee schakelaars geopend
zijn en de uitgang gedeactiveerd is. Wanneer de eerste schakelaar die op ingang 1
is aangesloten sluit, wordt de uitgang geactiveerd. Wanneer de tweede schakelaar
sluit, wordt de uitgang gedeactiveerd en zo verder bij elke wijziging van een van de
ingangen. Bij elke omschakeling van de ingang wordt er een NORMAAL-opdracht
naar de geconfigureerde uitgang verzonden.
TELERUPTOR: stel deze functie in om de uitgang om te schakelen met een puls
van de geconfigureerde ingang. Deze functie kan worden gebruikt om de uitgang
aan te sturen met behulp van traditionele drukknoppen die aangesloten zijn op
de digitale ingang. Telkens wanneer de knop wordt ingedrukt en weer losgelaten,
wisselt de uitgang van status. De opdracht wordt verstuurd zodra op de knop wordt
gedrukt. Wanneer de knop wordt losgelaten, wordt er geen opdracht uitgevoerd. Als
er bijvoorbeeld twee drukknoppen worden gebruikt om één uitgang aan te sturen die
is ingesteld als teleruptor, gedraagt deze zich als volgt: wanneer op de eerste knop
wordt gedrukt, activeert de uitgang en wanneer op de tweede knop wordt gedrukt,
wordt de uitgang gedeactiveerd. Als de eerste knop ingedrukt wordt gehouden,
activeert de uitgang. Als de eerste knop ingedrukt blijft en vervolgens de tweede
knop wordt ingedrukt, wordt de uitgang gedeactiveerd.
17
varieert
naar
gelang
de
geselecteerde
MET TIJDSCHAKELING: deze optie wordt gebruikt voor het aansluiten van
tijdgeschakelde activeringen zoals trapverlichting, de uitgangen voor de kleppen van
een tuinberegeningssysteem of een automatische lamp en dergelijke. Wanneer op
een knop wordt gedrukt die geconfigureerd is voor aansturing van een uitgang met
tijdschakeling, wordt de uitgang geactiveerd en wanneer de tijd verstreken is wordt
de uitgang gedeactiveerd. Als de uitgang wordt ingesteld MET TIJDSCHAKELING,
moet er een activeringstijd in seconden worden ingevoerd. Als er een tijd van 0
seconden wordt ingevoerd, wordt de uitgang gedurende 0,5 seconde geactiveerd.
Deze toepassing kan bijvoorbeeld worden gebruikt om een elektronische
vergrendeling van een hek te activeren. Om een uitgang met tijdschakeling te
activeren en ervoor te zorgen dat de uitgang na de geprogrammeerde tijd uitgaat,
moet de digitale ingang die voor de aansturing geconfigureerd is een opdracht
van het type NORMAAL verzenden. Als er een RESET-opdracht wordt verzonden,
wordt de uitgang gedeactiveerd ongeacht de status waarin deze zich op dat
moment bevindt. Als er een SET-opdracht wordt verzonden, wordt de uitgang na de
geprogrammeerde tijd gedeactiveerd. Als er een tijd van 0 seconden wordt ingesteld,
wordt de uitgang gedurende 0,5 seconde geactiveerd. Bij ontvangst van opdrachten
van het type NORMAAL worden de timers van de activeringstijd opnieuw geladen.
STATUSWEERGAVE: met deze optie kan een uitgang worden geconfigureerd om
de status van een tweede uitgang op een andere module te volgen. Om in te stellen
welke uitgang moet worden gevolgd, moet de betreffende ingang worden ingesteld
bij de opdracht voor deze uitgang. Deze instelling wordt uitsluitend gebruikt voor
controlelampjes voor drukknoppen die de status aangeven van een lamp die zich in
een andere ruimte bevindt en op een tweede module is aangesloten. Deze instelling
van de uitgang kan ook worden gebruikt om meerdere uitgangen op een andere
module te volgen met de functie OR. Dit kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor
een verwarmingsinstallatie met zones waar 5 zonekleppen op dezelfde module zijn
aangesloten (bijvoorbeeld module 10, uitgangen 1,2,3,4,5) en een uitgang die de
verwarmingsketel aanstuurt die is aangesloten op module 11 uitgang 4. Om de
uitgang van de verwarmingsketel te activeren wanneer één van de 5 uitgangen van
de kleppen wordt geactiveerd, en te deactiveren wanneer alle 5 uitgangen inactief
zijn, moet deze geconfigureerd worden als STATUSWEERGAVE. Voor de werking
moet de betreffende ingang voor de opdracht van deze uitgangen worden ingesteld.
Dus ingang 4 van module 11 wordt ingesteld als MODULE+UITGANG, module
nummer 10, UITGANGEN 1, 2, 3, 4, 3 en 5. Voor het instellen van deze functionaliteit
moeten alle uitgangen van de kleppen zich op dezelfde module bevinden en moet de
uitgang van de verwarmingsketel zich op een andere module bevinden. Bij digitale
modules met firmware 5.6 of lager kan deze OR-functie voor max. 7 uitgangen op
één module worden gerealiseerd. Vanaf versie 5.8 kan deze functionaliteit op alle 8
uitgangen van een digitale module worden gerealiseerd.
ELEKTROMAGNETISCHE KLEP: de functie elektromagnetische klep maakt het
mogelijk om een elektromagnetische klep van een temperatuursysteem aan te
sluiten en ervoor te zorgen dat de uitgang wordt gedeactiveerd bij opening van
een digitale ingang die geconfigureerd is als ALARM (bijvoorbeeld wanneer er een
magneetcontact op een venster is geïnstalleerd) en wordt geactiveerd bij sluiting van
de ingang. Daarnaast is het mogelijk om een tijd in te stellen vanaf het moment dat
de ingang weer wordt gesloten tot het moment dat de uitgang wordt geactiveerd.
Deze functie kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor een hotelkamer. Als er op een
venster een magneetcontact geplaatst is dat op een digitale ingang van een module is
aangesloten en geconfigureerd is als ALARM, wordt de uitgang die bij de configuratie
is ingesteld als ELEKTROMAGNETISCHE KLEP gedeactiveerd wanneer deze ingang
opengaat. Zodra het magneetcontact weer gesloten is en de tijd die is ingesteld
voor de uitgang ELEKTROMAGNETISCHE KLEP is verstreken, wordt de uitgang weer
geactiveerd. Voor deze functionaliteit moeten de uitgang ELEKTROMAGNETISCHE
KLEP en de ingang van het type ALARM zich op dezelfde digitale module bevinden.
Uitgangen met de functie ELEKTROMAGNETISCHE KLEP worden niet weergegeven
in de configuratie van de bedieningsunits Planux Manager en Minitouch, omdat
er voor het aansturen en regelen van het temperatuursysteem thermostaten of
temperatuursensoren worden aangestuurd die op hun beurt weer de betreffende
geconfigureerde uitgangen aansturen. Als een ingang die geconfigureerd is als
alarm geopend wordt, gaat de uitgang met de functie elektromagnetische klep ook
open. Als de ingang geopend blijft, kan de bijbehorende uitgang niet op een andere
wijze worden gebruikt, ook niet wanneer deze opnieuw wordt geprogrammeerd.
Hiervoor moet een ingang opnieuw worden geconfigureerd als alarm dat de uitgang
aanstuurt en vervolgens moet de ingang worden geopend en gesloten.
RANDAPPARATUUR KAMER: de functie RANDAPPARATUUR KAMER wordt
uitsluitend gebruikt om kamerservices (zoals elektrische inschakelingen en
gestuurde stopcontacten) van netvoeding te voorzien zodra de gebruiker binnenkomt
en zijn sleutelkaart in een sleutelkaartlezer invoert, en om de netvoeding te
onderbreken wanneer de sleutelkaart wordt verwijderd (de services worden pas
uitgeschakeld zodra de tijd voor het verlaten van de kamer is verstreken). Deze
functie wordt geactiveerd zodra een digitale ingang sluit die op dezelfde module
aanwezig is en geconfigureerd is om de uitgang RANDAPPARATUUR KAMER aan
te sturen met de opdracht SLEUTELKAARTLEZER. Met deze configuratie wordt de
uitgang geactiveerd zodra de ingang SLEUTELKAARTLEZER die aan deze uitgang
gekoppeld is sluit en gaat de uitgang weer open zodra ingang weer open is en de
tijd die is ingesteld voor de uitgang RANDAPPARATUUR KAMER is verstreken. Deze
tijd geeft de gebruiker de mogelijkheid de kamer te verlaten nadat hij de kaart uit de
sleutelkaartlezer heeft verwijderd en de ingang dus geopend is.
De functie randapparatuur kamer werkt alleen als de opdracht sleutelkaartlezer in
dezelfde module is geconfigureerd en overeenkomt met de uitgang. Als bijvoorbeeld
uitgang 4 de functie randapparatuur kamer heeft, moet ingang 4 van dezelfde
module worden geprogrammeerd als Sleutelkaartlezer.
HOOFDGROEP
met deze functie kan een (beschikbare) hoofdgroep worden geselecteerd die aan de
output wordt gekoppeld.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
Geavanceerde parameters
GROEP 2 / 3 / 4
Met de functie kunnen, naast de hoofdgroep, andere groepen worden geselecteerd
die beschikbaar zijn en die aan de output moeten worden gekoppeld. Door op de
toets
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer groepen van
waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
POLARITEIT
NORMAAL GEOPEND / NORMAAL GESLOTEN
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer