< BACK
INDEX
HYSTERESIS
Geeft het interval aan voor activering van de thermostaatuitgang, in tienden
TEMPERATUUR
van een graad. Als deze bijvoorbeeld is ingesteld op 4 tienden van een graad
(standaardwaarde) en de thermostaat in de verwarmingsmodus is ingesteld op
20°C, activeert deze het relais totdat 20°C bereikt is. Nadat de thermostaat is
uitgeschakeld wordt deze weer actief zodra de temperatuur onder 19,6°C komt (wat
overeenkomt met 20°C - 0,4°C). In de koelingsmodus is de werking omgekeerd:
wanneer een setpoint van 20°C is ingesteld, koelt de thermostaat af tot 20°C
wordt bereikt. Nadat de thermostaat is uitgeschakeld gaat deze weer aan zodra de
temperatuur boven 20,4°C komt.
ADRES
Voer het adres van de module in waarin het activeringselement van het
temperatuurregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(verwarming / koeling)
UITGANG
Voer de uitgang van de module in waarin het activeringselement van het
temperatuurregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(verwarming / koeling)
SNELHEIDSREGELING
UIT: functie snelheidsregeling Fan Coil uitgeschakeld
FAN COIL*
DIGITAAL: stel deze optie in als u een thermoconvector wilt aansturen met ON/
OFF-ingangen om de snelheid te variëren en deze thermoconvector op een
module op de BUS is aangesloten. In dit geval worden in de ingevoerde module
maximaal 3 uitgangen van de module voor deze functie gereserveerd.
Stel het adres van de module in en de uitgangen die aan de snelheden zijn
gekoppeld die u wilt gebruiken.
ANALOOG: met deze parameter kan de klimaatzone worden ingesteld voor het
aansturen van een fan coil met meerdere snelheden met een analoge ingang
0-10V. Op deze manier verstuurt de klimaatzone een regelingsopdracht van
de analoge uitgang 0-10V die wordt gekoppeld aan de fan coil en daarmee
de bedrijfssnelheid regelt. De opdracht van de analoge uitgang voorziet in 3
snelheden die in de parameters Snelheid 1 / Snelheid 2 / Snelheid 3 vrij kunnen
worden ingesteld en die variëren op basis van het verschil tussen de ingestelde
temperatuur voor de klimaatzone en de gemeten omgevingstemperatuur. Hoe
hoger dit verschil is, hoe meer de waarde van de uitgang 0-10V toeneemt.
De temperatuurverschillen die leiden tot de verschillende snelheden, kunnen
worden ingesteld in de parameters Variatie van snelheid 1 naar 2 en Variatie
van snelheid 1 naar 3.
DREMPEL
de functie beschermt de installatie tegen extreme temperaturen.
ANTIVRIES-
indien de temperatuur de ingestelde waarde overschrijdt, zal het systeem (ook
FUNCTIE /
als hij ingesteld is op OFF) automatisch geactiveerd worden om de temperatuur
BESCHERMING
binnen de ideale condities te brengen die gedicteerd zijn door de hysteresis van
HOGE
de temperatuur.
TEMPERATUREN
GROEP DAG-
Het is mogelijk een groepnummer toe te wijzen aan een van de 2 drempels voor
MODUS, OFF
dag of OFF.
Op deze manier kan voor alle thermostaten in het systeem dezelfde drempelwaarde
worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang te sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
Geavanceerd
SIGNALERING
Met deze optie kan er een uitgang worden geconfigureerd voor het signaleren
VERWARMING/
van de verwarmings- of koelingsmodus. Uitgang actief = koelingsmodus, uitgang
KOELING
gedeactiveerd = verwarmingsmodus.
GROEP DAG-MODUS,
Het is mogelijk een groepnummer toe te wijzen aan een van de 2 drempels voor
OFF
dag of OFF.
Op deze manier kan voor alle thermostaten of Minitouch-units in het systeem
dezelfde drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang
te sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
PARAMETERS HYGROSTAAT
Algemeen
HYGROSTAAT
via de optie kan het beheer van de geïntegreerde vochtsensor worden in- of
ACTIVEREN
uitgeschakeld.
46
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer
VERZEND
selecteer de modus voor het via de BUS versturen van de gemeten vochtigheid.
VOCHTIGHEID NAAR
Deze verzendingen dienen om de bedieningsunits bij te werken met de gemeten
vochtigheid.
TIJDSINTERVAL: de gemeten vochtigheid wordt naar de bedieningsunit verzonden
volgens tijdsintervallen die zijn ingesteld in het veld "Interval verzending
vochtigheid".
VARIATIE VOCHTIGHEID: de gemeten vochtigheid wordt naar de bedieningsunit
verzonden bij variaties gelijk aan of groter dan de waarden ingesteld in het veld
"Variatie verzending vochtigheid"
CORRECTIE
er kan een correctiecoëfficiënt worden toegepast, die wordt opgeteld bij de
VOCHTIGHEID
daadwerkelijk afgelezen vochtigheid. De standaardinstelling is 0.
Ontvochtigingsmodus / bevochtigingsmodus
DREMPEL DAG
stel de gewenste vochtigheidsdrempel in
HYSTERESIS VOCHTIGHEID
met de hysteresis voor de vochtigheidsregeling kan de activering van de
ontvochtiger/bevochtiger worden geregeld, zonder de continue activering
of deactivering van het systeem. Als er bijvoorbeeld een hysteresis van 5%
is ingesteld en een vochtigheidswaarde bij ontvochtiging van 60%, zal het
systeem stoppen bij 55% (60% ingesteld - 5% hysteresis) en zal weer verder
gaan met ontvochtiging zodra er een waarde van 61% is bereikt.
ADRES
voer het adres van de module in waarin het activeringselement van
het vochtregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(ontvochtiging / bevochtiging)
UITGANG
voer de uitgang van de module in waarin het activeringselement van
het vochtregelingssysteem is gekoppeld van de geselecteerde modus
(ontvochtiging / bevochtiging)
SNELHEIDSREGELING
UIT: functie snelheidsregeling Fan Coil uitgeschakeld
FAN COIL*
DIGITAAL: stel deze optie in als u een bevochtiger/ontvochtiger wilt aansturen
met ON/OFF-ingangen om de snelheid te variëren en deze op een module op
de BUS is aangesloten. In dit geval worden in de ingevoerde module maximaal
3 uitgangen van de module voor deze functie gereserveerd. Stel het adres van
de module in en de uitgangen die aan de snelheden zijn gekoppeld die u wilt
gebruiken.
ANALOOG: met deze parameter kan de klimaatzone worden ingesteld voor
het aansturen van een bevochtigings-/ontvochtigingssysteem met meerdere
snelheden met een analoge ingang 0-1. Op deze manier verstuurt de
klimaatzone een regelingsopdracht van de analoge uitgang 0-10V die wordt
gekoppeld aan het bevochtigings-/ontvochtigingssysteem en die daarmee
de bedrijfssnelheid regelt. De opdracht van de analoge uitgang voorziet in 3
snelheden die in de parameters Snelheid 1 / Snelheid 2 / Snelheid 3 vrij kunnen
worden ingesteld en die variëren op basis van het verschil tussen de ingestelde
vochtigheid voor de klimaatzone en de gemeten omgevingsvochtigheid. Hoe
hoger dit verschil is, hoe meer de waarde van de uitgang 0-10V toeneemt. De
verschillen in vochtigheid die leiden tot de verschillende snelheden, kunnen
worden ingesteld in de parameters Variatie van snelheid 1 naar 2 en Variatie
van snelheid 1 naar 3.
GROEP DAG-
Het is mogelijk een groepnummer toe te wijzen aan een van de 2 drempels
MODUS, OFF
voor dag of OFF.
Op deze manier kan voor alle thermostaten in het systeem dezelfde
drempelwaarde worden ingesteld, bijvoorbeeld door een digitale ingang te
sluiten.
Door op de toets
groepen van waaruit groepen kunnen worden aangemaakt of verwijderd.
Geavanceerd
te drukken, heeft u toegang tot de pagina Beheer