Pagina 3
Belangrijk! Vanwege wijzigingen in de specificatie van de gebruikersinterface, kunnen de afbeeldingen van de gebruikersinterface die in de handleidingen zijn weergegeven, iets verschillen van de beschrijvingen. De knoppen "Annul.", "OK", "Sluit", "Ja" en "Nee" zijn vervangen door pictogrammen en de beschrijvende tekst kan nog steeds de woorden "Annul.", "OK", "Sluit", "Ja"...
Pagina 5
Inhoud Web Connection Web Connection ..........................1-3 Besturingsomgeving .......................... 1-3 Bewerkingen die vereist zijn voor het gebruik van Web Connection De instellingen voor de netwerkomgeving configureren ............2-3 Overzicht ............................2-3 Een IP-adres toewijzen ........................2-3 Het IP-adres bevestigen ........................2-4 Instellingen webbrowser bevestigen ....................
Pagina 6
Deze machine weergeven op het netwerkoverzicht..............5-12 De netwerkfoutcode weergeven ....................5-13 De gebruiksomgeving van Web Connection De communicatie coderen met Web Connection ................ 6-3 Het beheerderswachtwoord wijzigen ................... 6-4 Het basisscherm aanpassen......................6-5 De tijd tot het automatisch afmelden wijzigen................6-6 Instellingen voor de flashweergave configureren................
Pagina 7
De SMB-afdrukomgeving configureren ..................8-5 Overzicht ............................8-5 Basisinstellingen voor de SMB-afdruk configureren ................. 8-6 Werken met de WINS-server ......................8-7 Werken met de direct hosting SMB service ..................8-8 De naam omzetten met LLMNR ......................8-9 De IPP-afdrukomgeving configureren ..................8-10 Overzicht ............................
Pagina 8
Een extra lijn gebruiken........................ 9-21 Afdrukomstandigheden voor het faxrapport opgeven .............. 9-22 De netwerkfaxomgeving configureren 10.1 De internetfaxomgeving configureren ..................10-3 Overzicht ............................10-3 De basisinstellingen configureren voor het verzenden en ontvangen van een Internetfax....10-4 Een faxontvangst controleren ......................10-8 De ontvangstmogelijkheid van deze machine opgeven ..............
Pagina 9
12.4 De Active Directory-authenticatie gebruiken ................12-13 Overzicht ............................12-13 Basisinstellingen voor de Active Directory-authenticatie configureren ......... 12-14 Verzenden naar uw computer (Scan to Home) ................12-17 De enkele aanmelding gebruiken....................12-18 12.5 De NTLM-authenticatie gebruiken .................... 12-20 Overzicht ............................12-20 Basisinstellingen voor de NTLM-authenticatie configureren ............
Pagina 10
12.19.2 Authenticeren in de LDAP-server met de authenticatiekaart (LDAP-IC-kaartauthenticatie)..12-68 Overzicht ............................12-68 Basisinstellingen voor de LDAP-IC-kaartauthenticatie configureren..........12-69 Werken met SSL-communicatie ....................12-71 12.19.3 De authenticatiekaart-ID opnemen in de tellerinformatie van deze machine ........ 12-72 De beveiliging versterken 13.1 Een certificaat maken voor deze machine om te communiceren via SSL ......
Pagina 11
14.5 De machineteller melden via e-mail ..................14-22 Overzicht ............................14-22 De instellingen voor de tellermelding configureren................ 14-23 14.6 De machine beheren via SNMP ....................14-25 Overzicht ............................14-25 De instellingen voor het gebruik van SNMP configureren ............. 14-26 14.7 De printerinformatie controleren....................
Pagina 12
15.3 Een programma registreren....................... 15-15 15.3.1 Een e-mailadresprogramma registreren ..................15-15 15.3.2 Een FTP-programma registreren ....................15-16 15.3.3 Een SMB-programma registreren....................15-18 15.3.4 Een WebDAV-programma registreren ................... 15-19 15.3.5 Een gebruikersboxprogramma registreren ..................15-20 15.3.6 Een faxadresprogramma registreren ..................... 15-21 15.3.7 Een internetfax-adresprogramma registreren................
Pagina 13
16.10 Het bedieningspaneel van de machine gebruiken..............16-24 Overzicht ............................16-24 Werken met de gespecialiseerde software..................16-24 De machine rechtstreeks openen ....................16-26 Beschrijving van de instelknoppen (Beheerderinstelling) [Beheerderinstelling] ........................17-3 [Netwerkinstelling]..........................17-4 [TCP/IP instelling]..........................17-5 [IPv4-inst.] ............................17-5 [IPv6-instellingen]..........................17-6 [DNS-host] ............................
Pagina 17
Web Connection Web Connection Web Connection is een ingebouwd hulpprogramma voor het beheer. Door een webbrowser op uw computer te gebruiken, kunt u de status van deze machine gewoon bevestigen en de verschillende machine-instellingen configureren. Hoewel de tekeninvoer, zoals de adresinvoer en de netwerkinstelling, een moeilijk proces is via het tiptoetsscherm.
Pagina 19
Bewerkingen die vereist zijn voor het gebruik van Web Connection...
Pagina 21
De instellingen voor de netwerkomgeving configureren Bewerkingen die vereist zijn voor het gebruik van Web Connection De instellingen voor de netwerkomgeving configureren Overzicht Om deze machine te verbinden met het netwerk (TCP/IP), volgt u de onderstaande procedure om de instellingen te configureren. Een IP-adres toekennen aan deze machine % Als deze machine een vast IP-adres heeft, voert u het IP-adres, het subnetmasker en de standaard gateway in.
Pagina 22
De instellingen voor de netwerkomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Instelmethode IP-adres] Selecteer [Directe invoer] om het IP-adres handmatig in te voeren. Om het IP-adres automatisch te verkrijgen met DHCP, selecteert u [Auto ophalen] en geeft u vervolgens de automatische invoermethode op. [Auto ophalen] wordt standaard opgegeven.
Pagina 23
Instellingen webbrowser bevestigen Instellingen webbrowser bevestigen De pagina Web Connection wordt mogelijk niet correct weergegeven of de gewijzigde instellingen worden mogelijk niet toegepast, afhankelijk van de instellingen van uw webbrowser. Voordat u Web Connection gebruikt, moet u de volgende instellingen bevestigen in de webbrowser. JavaScript: moet worden ingeschakeld.
Pagina 24
Instellingen webbrowser bevestigen d-Color MF752/652...
Pagina 27
Toegang Basisgebruik Toegang Dit gedeelte beschrijft hoe u toegang krijgt to Web Connection. Start de webbrowser. Geef het IP-adres van deze machine op in het URL-veld en druk vervolgens op [Enter]. % Voorbeeld: wanneer het IP-adres van deze machine 192.168.1.20 is, voert u "http://192.168.1.20/" Het venster Web Connection wordt geopend.
Pagina 28
Opmaak van het venster Web Connection Opmaak van het venster Web Connection Het venster Web Connection bestaat hoofdzakelijk uit de volgende drie delen. Bovenkant van het scherm: toont de naam van de aanmeldingsgebruiker en de status van de machine. Links op het scherm: toont het functiemenu van Web Connection. Rechts op het scherm: toont de inhoud van het geselecteerde menu.
Pagina 29
Opmaak van het venster Web Connection Item Beschrijving Help Toont de online Help van Web Connection. Gedetailleerde beschrijvingen van de momenteel ingestelde func- ties kunnen worden weergegeven. Refresh Klik op deze knop om het scherm bij te werken. Menucategorie Menu-items worden onderverdeeld in enkele categorieën, afhan- kelijk van elke inhoud.
Pagina 30
Aanmeldingsmethoden Aanmeldingsmethoden Aanmeldingsscherm Wanneer u Web Connection opent, verschijnt dit scherm eerst. Voer de vereiste informatie in, zoals de gebruikersnaam, en meld u aan bij Web Connection. Tips Als u geen authenticatie-instellingen hebt geconfigureerd op deze machine, verschijnt het scherm in de openbare gebruikersmodus in plaats van het aanmeldingsscherm.
Pagina 31
Aanmeldingsmethoden Tips Met de flashweergave kan het actieve schermeffect worden ingeschakeld. Er zijn echter beperkingen op het gebruik van de flashweergave. Zo moet bijvoorbeeld de invoegtoepassing zijn geïnstalleerd. Wanneer u zich in een omgeving bevindt waar de flashweergave niet beschikbaar is of als u een schermlezer gebruikt, raden wij u aan HTML te selecteren.
Pagina 32
Aanmeldingsmethoden Aanmeldingsmodus Beschrijving [Public User] Hiermee kan een gebruiker die niet is geregistreerd op deze machine, aan- melden als een openbare gebruiker. Wanneer het gebruik door openbare gebruikers niet is toegestaan op deze machine, is deze modus niet beschikbaar. Schakelen tussen aanmeldingsmodi Wanneer u wijzigt naar een andere aanmeldingsmodus na het aanmelden bij Web Connection, moet u zich eenmaal afmelden van Web Connection.
Pagina 33
Aanmeldingsmethoden Aanmelden bij de beheerderfunctie Wanneer u aanmeldt bij de beheerdersmodus kunt u de instellingen voor deze machine configureren. Selecteer [Administrator] op het aanmeldingsscherm en klik op [Login]. Selecteer [Administrator (Admin Mode)]. % Wanneer de beheerder van deze machine wil aanmelden in de gebruikersmodus, selecteert u [Administrator (User Mode)].
Pagina 34
Aanmeldingsmethoden Voer het beheerderwachtwoord in en klik op [OK]. Het venster voor de beheerderfunctie verschijnt. Tips Wanneer u aanmeldt bij de beheerdersmodus, wordt het bedieningspaneel van deze machine vergrendeld en zult u deze niet via het bedieningspaneel kunnen gebruiken. Afhankelijk van de status van dit apparaat kunt u eventueel niet in het beheerdersprogramma aanmelden.
Pagina 35
Aanmeldingsmethoden Aanmelden in de gebruikersmodus In de gebruikersmodus kunt u functies gebruiken, zoals boxbewerkingen en direct afdrukken. U kunt zich aanmelden als geregistreerde of als openbare gebruiker. Om aan te melden als een geregistreerde gebruiker, selecteert u [Registered User] op het aanmeldingsscherm.
Pagina 36
Overzicht van de gebruikersfunctie Overzicht van de gebruikersfunctie 3.4.1 Hoofdmenu Wanneer u het hoofdmenu weergeeft, kunt u de menu's die in Web Connection beschikbaar zijn, weergeven op één scherm. Hierdoor krijgt u snel toegang tot het scherm dat u moet gebruiken voor het implementeren van de vereiste bewerkingen.
Pagina 37
Overzicht van de gebruikersfunctie 3.4.2 Elke modus in de gebruikersmodus [Information] Hiermee kunt u de informatie over de systeemconfiguratie en de instellingen van deze machine bevestigen. Menu Beschrijving [Device Information] Hiermee kunt u de onderdelen, opties, verbruiksartikelen, metertellers en eco-informatie van deze machine controleren. [Online Assistance] Hiermee kunt u de online hulp voor dit product raadplegen.
Pagina 38
Overzicht van de gebruikersfunctie [Job] Hiermee kunt u de opdracht die momenteel wordt uitgevoerd en het opdrachtlogboek controleren. Menu Beschrijving [Current Jobs] Hiermee kunt u de opdracht die momenteel wordt uitgevoerd en de uit te voeren opdracht controleren. [Job History] Hiermee kunt u het logboek van de opdrachten die op deze machine zijn verwerkt, controleren.
Pagina 39
Overzicht van de gebruikersfunctie Menu Beschrijving [Open System User Box] Deze functie opent de systeemgebruikersbox (Bulletin Board, Opvragen TX, Geheugen TX of Relay-gebruikersbox) waarmee u een besand kunt ge- bruiken dat in de gebruikersbox is opgeslagen of waarin u de gebruikers- boxinstellingen kunt wijzigen.
Pagina 40
Overzicht van de gebruikersfunctie [Store Address] Hiermee kunt u vaak gebruikte bestemmingen registreren en de registratie-inhoud bewerken. Menu Beschrijving [Address Book] Hiermee kunt u vaak gebruikte bestemmingen registreren op deze machi- ne. U kunt ook de geregistreerde inhoud van de bestemming die op deze machine is geregistreerd, bevestigen of bewerken.
Pagina 41
De functie Help gebruiken De functie Help gebruiken De online Help gebruiken Meld u aan bij Web Connection en klik op . U zult nu de online Help kunnen weergeven. De online Help toont u gedetailleerde beschrijvingen van de functie die wordt ingesteld. Om het online Help-bestand weer te geven, maakt u een internetverbinding met de computer.
Pagina 42
De functie Help gebruiken De wizard gebruiken bij het configureren van de functie-instellingen Sommige instellingen kunnen eenvoudig worden geconfigureerd door instellingen in te voeren volgens de instructies op het scherm van een wizard. Het instellen via de wizard is beschikbaar voor de volgende functies. [TX Setting for scan documents.] [Transmit the scanned data via E-mail] [Transmit the scanned data via E-mail (attach Digital Signature)]...
Pagina 43
De functie Help gebruiken Het wizardscherm bestaat uit de volgende componenten. Item Beschrijving Stroom Toont de stroom van instellingen. Het huidige instelitem wordt weergegeven in donkergrijs. Hierdoor kunt u controleren in welke stap van de instelstroom u zich bevindt. Klik op een van de vorige instelitems om terug te keren naar die in- stelling en deze opnieuw op te geven.
Pagina 44
Het gebruik van Web Connection beperken Het gebruik van Web Connection beperken Als u niet wilt dat andere mensen Web Connection gebruiken, kunt u het gebruik van Web Connection beperken via het bedieningspaneel. Druk op het bedieningspaneel op [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [http-serverinstellingen] en stel [Webinstellingen] in op [UIT] (standaard: [AAN]).
Pagina 45
Instellingen basisinformatie van deze machine configureren...
Pagina 47
Informatie van deze machine registreren Instellingen basisinformatie van deze machine configureren Informatie van deze machine registreren Registreer de apparaatinformatie van deze machine, zoals de naam, de geïnstalleerde plaats en informatie van de beheerder. Door het registreren van de apparaatinformatie kunt u deze bevestigen door [Information] - [Device Information] - [Configuration Summary] te selecteren in de gebruikersmodus van Web Connection.
Pagina 48
Ondersteuningsinformatie registreren Ondersteuningsinformatie registreren Voer de ondersteuningsinformatie van de machine in, zoals contactnaaminformatie voor de machine en de URL voor de online Help. Wanneer u ondersteuningsinformatie registreert, kan de gebruiker deze bevestigen door [Information] - [Online Assistance] te selecteren in de gebruikersmodus van Web Connection. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [Register Support Information] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 49
Datum en tijd instellen voor de machine Datum en tijd instellen voor de machine De instellingen handmatig configureren Geef de huidige datum, tijd en tijdzone van deze machine handmatig op. In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Date/Time Setting] - [Manual Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 50
Datum en tijd instellen voor de machine De instellingen automatisch configureren met NTP Met de NTP-server (Network Time Protocol) kunt u de datum en tijd van deze machine automatisch aanpassen. Registreer de NTP-server die wordt gebruikt. Om de datum en tijd periodiek aan te passen door een verbinding te maken met de NTP-server, geeft u een interval op voor het aanpassen van de datum en tijd.
Pagina 51
De netwerkinstellingen van deze machine configureren...
Pagina 53
De IPv4-omgeving gebruiken De netwerkinstellingen van deze machine configureren De IPv4-omgeving gebruiken Overzicht Om deze machine te gebruiken door een verbinding te maken met het IPv4-netwerk, volgt u de onderstaande procedure om de instellingen te configureren. De methode instellen voor het toewijzen van een IP-adres aan deze machine % Raadpleeg pagina 5-4 voor meer informatie over het toewijzen van een IP-adres.
Pagina 54
De IPv4-omgeving gebruiken Een IP-adres toewijzen Om deze machine te gebruiken in de IPv4-netwerkomgeving, wijst u een IP-adres toe aan deze machine. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP/IP Setting] - [TCP/IP Setting] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [TCP/IP]...
Pagina 55
De IPv4-omgeving gebruiken De DNS-server die door deze machine is gebruikt, registreren Als u de naam bij het openen van een computer of server op het netwerk van deze machine omzet met behulp van de hostnaam, registreert u uw DNS-serveradres op deze machine. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP/IP Setting] - [TCP/IP Setting] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 56
De IPv4-omgeving gebruiken Instellingen Beschrijving [Secondary DNS Server1] Als u meerdere DNS-servers gebruikt, voert u het adres van uw secundaire tot [Secondary DNS DNS-server in. Server2] De hostnaam registreren Als uw DNS-server de functie Dynamische DNS ondersteunt, kunt u de hostnaam op deze machine registreren zodat de DNS-server de hostnaam en de IP-adresnaam dynamisch kan oplossen.
Pagina 57
De IPv4-omgeving gebruiken De domeinnaam registreren Registreer de naam van een domein waar deze machine zich op aansluit. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP/IP Setting] - [TCP/IP Setting] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [DNS Domain Auto Obtain] Wanneer u de DHCP gebruikt, kan de domeinnaam automatisch worden opgegeven.
Pagina 58
De IPv6-omgeving gebruiken De IPv6-omgeving gebruiken Deze machine ondersteunt de IPv6-netwerkomgeving. Om deze machine te gebruiken in de IPv6-netwerkomgeving, wijst u een IPv6-adres toe aan deze machine. Dit kan simultaan worden gebruikt in de IPv4- en IPv6-omgevingen. Tips Om deze machine te gebruiken in de IPv6-omgeving, moet u rekening houden met het volgende. –...
Pagina 59
De IPv6-omgeving gebruiken Instellingen Beschrijving [TCP/IP] Selecteer [ON] om TCP/IP te gebruiken. [ON] wordt standaard opgegeven. [IPv6] Selecteer [ON] om de IPv6 te gebruiken. [ON] wordt standaard opgegeven. d-Color MF752/652...
Pagina 60
De IPv6-omgeving gebruiken Instellingen Beschrijving [Auto IPv6 Setting] Selecteer [ON] om het globaal IPv6-adres automatisch op te geven. Het globale IPv6-adres wordt automatisch opgegeven op basis van de prefixlengte die wordt gemeld vanaf de router en het MAC-adres van deze machine.
Pagina 61
Gebruiken in de IPX-omgeving Gebruiken in de IPX-omgeving Deze machine ondersteunt de IPX. IPX is het NetWare-communicatieprotocol dat het netwerkbesturingssysteem van Novell is. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [NetWare Setting] - [NetWare Setting] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [IPX Setting]...
Pagina 62
Deze machine weergeven op het netwerkoverzicht Deze machine weergeven op het netwerkoverzicht Wanneer u Windows Vista of later (Windows Vista, Windows 7, Server 2008 of Server 2008 R2) gebruikt, kunt u deze machine weergeven in het netwerkoverzicht. Het netwerkoverzicht is zeer nuttig voor het controleren van de locatie en informatie van deze machine voor het oplossen van netwerkproblemen.
Pagina 63
De netwerkfoutcode weergeven De netwerkfoutcode weergeven Als er een fout met betrekking tot het netwerk optreedt op deze machine, wordt een foutbericht weergegeven op het tiptoetsscherm met een korte beschrijving. Om gedetailleerde informatie weer te geven voor het oplossen van problemen, kunt u de instellingen configureren zodat de foutcode wordt weergegeven. Selecteer in de beheerdersmodus het item [Maintenance] - [Network Error Code Display Setting] en stel [Error Code Display] in op [ON] (standaard: [OFF]).
Pagina 64
De netwerkfoutcode weergeven 5-14 d-Color MF752/652...
Pagina 65
De gebruiksomgeving van Web Connection...
Pagina 67
De communicatie coderen met Web Connection De gebruiksomgeving van Web Connection De communicatie coderen met Web Connection U kunt de beveiliging verbeteren door de communicatie tussen uw computer en Web Connection te coderen met SSL. Het SSL-certificaat wordt geregistreerd op deze machine wanneer deze wordt verzonden. Wanneer u SSL/TLS inschakelt op deze machine, kan de met SSL gecodeerde communicatie daarom onmiddellijk na de installatie worden uitgevoerd.
Pagina 68
Het beheerderswachtwoord wijzigen Het beheerderswachtwoord wijzigen U kunt het beheerderswachtwoord van deze machine wijzigen vanaf Web Connection. Om deze pagina weer te geven, selecteert u [Security] - [PKI Settings] - [SSL Setting] in de beheerdersmodus om de communicatie tussen uw computer en Web Connection te coderen met SSL. Raadpleeg pagina 6-3 voor meer informatie.
Pagina 69
Het basisscherm aanpassen Het basisscherm aanpassen U kunt het scherm opgeven dat het eerst moet worden weergegeven wanneer u aanmeldt bij de gebruikersmodus van Web Connection. Door het instellen van een geschikt scherm als beginscherm volgens uw gebruikersomgeving, wordt de werkefficiëntie van de gebruiker verbeterd.
Pagina 70
De tijd tot het automatisch afmelden wijzigen De tijd tot het automatisch afmelden wijzigen Als u deze machine gedurende een bepaalde periode nadat u zich hebt aangemeld op Web Connection niet gebruikt, wordt u automatisch afgemeld. Indien nodig kunt u de tijd voordat u automatisch wordt afgemeld, wijzigen.
Pagina 71
Instellingen voor de flashweergave configureren Instellingen voor de flashweergave configureren 6.5.1 Instellingen voor flashweergave configureren Om Web Connection te tonen in de flashweergave, schakelt u de TCP-socket (ASCII-modus) van deze machine in. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP Socket Setting] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 72
Instellingen voor de flashweergave configureren 6.5.2 De flashweergave beperken U kunt de flashweergave beperken in Web Connection. Gebruik deze functie wanneer u de gebruiker niet toestaat Flash Player installeren. Als u de flashweergave beperkt, wordt Web Connection weergegeven in HTML-indeling. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [Flash Display Setting] en stelt u [Flash Display] in op [Restrict] (standaard: [Allow]).
Pagina 75
De omgeving Scan to E-mail configureren De scanomgeving configureren De omgeving Scan to E-mail configureren Overzicht Scan to E-mail is een functie die de originele gegevens die op deze machine zijn gescand, verzendt als e-mailbijlage. Omdat deze machine S/MIME- en SSL/TLS-codering en POP vóór SMTP authenticatie ondersteunt, kan de beveiliging worden gegarandeerd.
Pagina 76
De omgeving Scan to E-mail configureren Basisinstellingen configureren voor Scan to E-mail Registreer het e-mailserveradres (SMTP) en het e-mailadres van de beheerder. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [E-mail Setting] - [E-mail TX (SMTP)] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [E-Mail TX Setting]...
Pagina 77
De omgeving Scan to E-mail configureren Instellingen Beschrijving [Server Capacity] Als u [Limit] selecteert voor [Max Mail Size], voert u de maximale grootte in van een e-mail met bijlage inbegrepen. E-mails die groter zijn dan de voorgeschreven grootte worden verwijderd. Als u [Binary Division] selecteert om een e-mail te splitsen, is deze instelling ongeldig.
Pagina 78
De omgeving Scan to E-mail configureren Werken met SSL/TLS-communicatie Codeer communicatie tussen deze machine en de e-mailserver (SMTP) met SSL of TLS. Deze machine ondersteunt SMTP over SSL en TLS starten. Configureer de instelling als uw omgeving met SSL/TLS gecodeerde communicatie met de e-mailserver vereist.
Pagina 79
De omgeving Scan to E-mail configureren Instellingen Beschrijving [Validity Period] Bevestig of het certificaat nog geldig is. [Confirm] wordt standaard opgegeven. [CN] Bevestig of de CN (Common Name) van het certificaat overeenkomt met het serveradres. [Do Not Confirm] wordt standaard opgegeven. [Key Usage] Bevestig of het certificaat wordt gebruikt volgens het beoogde doel dat door de uitgever van het certificaat is goedgekeurd.
Pagina 80
De omgeving Scan to E-mail configureren Werken met de SMTP-authenticatie Configureer de instelling als uw omgeving de SMTP-authenticatie vereist voor het verzenden van e-mail. Als de SMTP-authenticatie wordt gebruikt, wordt de gebruikers-ID en het wachtwoord verstuurd vanaf deze machine als een e-mail wordt verzonden om de authenticatie uit te voeren. Om de SMTP-authenticatie te gebruiken, schakelt u de SMTP-authenticatie op deze machine in.
Pagina 81
De omgeving Scan to E-mail configureren Instellingen Beschrijving [Domain Name] Geef de domeinnaam (realm) op voor de SMTP-authenticatie (tot 253 tekens). Deze optie is vereist als de SMTP-authenticatiemethode Digest-MD5 is. • Voer de domeinnaam in als er twee of meer domeinen (realms) bestaan. •...
Pagina 82
De omgeving Scan to E-mail configureren Werken met POP voor SMTP-authenticatie Configureer de instelling als uw omgeving de POP voor SMTP-authenticatie vereist om e-mail te kunnen verzenden. De POP voor SMTP-authenticatie is een functie die een POP-authenticatie uitvoert met behulp van de e-mailserver (POP) vooraleer een e-mail wordt verstuurd en die de e-mail-verzending enkel toestaat als de authenticatie geslaagd is.
Pagina 83
De omgeving Scan to E-mail configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [E-mail Setting] - [E-mail RX (POP)] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [E-mail RX Setting] Selecteer [ON] om de POP voor SMTP te gebruiken. [ON] wordt standaard opgegeven. [POP Server Address] Voer het adres van uw e-mailserver (POP) in.
Pagina 84
De omgeving Scan to E-mail configureren Stel de instellingen voor POP over SSL en APOP in naargelang van uw omgeving. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [E-mail Setting] - [E-mail RX (POP)] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [APOP Authentication] Als u APOP gebruikt op uw e-mailserver (POP), selecteert u [ON].
Pagina 85
De omgeving Scan to E-mail configureren Referentie In de beheerdersmodus, selecteert u [Security] - [Certificate Verification Settings] en configureert dan of het certificaat moet worden geverifieerd. Het certificaat wordt standaard geverifieerd. Raadpleeg pagina 13-11 voor meer informatie. Werken met S/MIME S/MIME is een van de methoden voor e-mailcodering.
Pagina 86
De omgeving Scan to E-mail configureren Instellingen Beschrijving [E-Mail Text Encrypt. Selecteer een e-mailcoderingsmethode. Method] [3DES] wordt standaard opgegeven. Tips Wanneer u de S/MIME-functie gebruikt, wordt het e-mailadres van de beheerder (e-mailadres van het certificaat van deze machine) gebruikt als het afzenderadres. 7-14 d-Color MF752/652...
Pagina 87
De SMB-verzendomgeving configureren De SMB-verzendomgeving configureren Overzicht SMB Send is een functie die de originele gegevens die op deze machine zijn gescand, verzendt naar een gedeelde map op een opgegeven computer. De gedeelde map wordt gedeeld via het SMB-protocol (Server Message Block).
Pagina 88
De SMB-verzendomgeving configureren Basisinstellingen voor de SMB-afdruk configureren De functie SMB verzenden inschakelen. Selecteer daarnaast de authenticatiemethode voor SMB- verzending. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [Client Setting], en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [SMB TX Setting] Selecteer [ON] om de SMB-verzendfunctie te gebruiken.
Pagina 89
De SMB-verzendomgeving configureren Werken met de WINS-server Als de WINS-server wordt geïnstalleerd om de naam om te zetten, stelt u het WINS-serveradres en de naamomzettingsmethode in. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [WINS Setting], en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 90
De SMB-verzendomgeving configureren Werken met de direct hosting SMB service Door de direct hosting SMB-service in te schakelen kunt u de bestemming opgeven via het IP-adres (IPv4/IPv6) of de hostnaam. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [Direct Hosting Setting] en stelt dan [Direct Hosting Setting] in op [ON] (standaard: [ON]).
Pagina 91
De SMB-verzendomgeving configureren De naam omzetten met LLMNR Met LLMNR (Link-local Multicast Name Resolution) kunt u de naam ook in een omgeving zonder DNS-server omzetten. Deze functie wordt ondersteund in het besturingssysteem van Windows Vista of later (Windows Vista/7/Server 2008/Server 2008 R2). Het is nuttig om de naam om te zetten in de IPv6-omgeving. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP/IP Setting] - [TCP/IP Setting] en stelt [LLMNR Setting] in op [Enable] (standaard: [Disable]).
Pagina 92
De SMB-verzendomgeving configureren Werken in de DFS-omgeving Configureer de instelling wanneer een gedistribueerd bestandssysteem (DFS, Distributed File System) is geïnstalleerd in uw omgeving. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [Client Setting] en stel [DFS Setting] in op [Enable] (standaard: [Disable]).
Pagina 93
De FTP-verzendomgeving configureren De FTP-verzendomgeving configureren Overzicht FTP transmission is een functie die de originele gegevens die op deze machine zijn gescand, verzendt naar een opgegevenmap op de FTP-server. Wanneer de proxyserver is gebruikt, kunt u de instellingen configureren zodat de FTP-server toegankelijk is via de proxyserver.
Pagina 94
De FTP-verzendomgeving configureren Werken met de proxyserver Wanneer de proxyserver wordt gebruikt in uw netwerkomgeving, kunt u de instellingen configureren zodat de FTP-server toegankelijk is via de proxyserver. Om de proxyserver te gebruiken, registreert u de proxyserverinformatie op deze machine. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [FTP Setting] - [FTP TX Setting], en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 95
De WebDAV-verzendomgeving configureren De WebDAV-verzendomgeving configureren Overzicht WebDAV transmission is een functie die de originele gegevens die op deze machine zijn gescand, verzendt naar een opgegevenmap op de WebDAV-server. WebDAV is een uitbreiding van de HTTP-specificatie en biedt dezelfde beveiligingstechnologieën als HTTP. Gebruik SSL om een communicatie te coderen met de WebDAV-server;...
Pagina 96
De WebDAV-verzendomgeving configureren Basisinstellingen voor de WebDAV-afdruk configureren De WebDAV-verzending inschakelen. Configureer daarnaast de instellingen voor het verbinden met de WebDAV-server. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [WebDAV Settings] - [WebDAV Client Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [WebDAV TX Setting]...
Pagina 97
De WebDAV-verzendomgeving configureren Werken met de proxyserver Wanneer de proxyserver wordt gebruikt in uw netwerkomgeving, kunt u de instellingen configureren zodat de WebDAV-server toegankelijk is via de proxyserver. Om de proxyserver te gebruiken, registreert u de proxyserverinformatie op deze machine. Configureer daarnaast de instellingen voor het verbinden met de proxyserver.
Pagina 98
De WebDAV-verzendomgeving configureren Werken met SSL-communicatie Communicatie tussen deze machine en de WebDAV-server is gecodeerd met SSL. Configureer de instelling als uw omgeving SSL gecodeerde communicatie met de WebDAV-server vereist. SSL inschakelen voor WebDAV-bestemmingen die op deze machine zijn geregistreerd. Geef bovendien op hoe het certificaat moet worden geverifieerd.
Pagina 99
De WebDAV-verzendomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [WebDAV Settings] - [WebDAV Client Settings] en configureert dan de methode voor de certificaatverificatie. Instellingen Beschrijving [Certificate Verification Om het certificaat te verifiëren, selecteert u items die moeten worden ge- Level Settings] verifieerd.
Pagina 100
De WS-scanomgeving configureren De WS-scanomgeving configureren Overzicht WS scan transmission is een functie die origineelgegevens die op deze machine zijn gescand, verzendt naar de computer op het netwerk op de computer die werkt met Windows Vista of later (Windows Vista/7/Server 2008/Server 2008 R2).
Pagina 101
De WS-scanomgeving configureren De basisinstellingen configureren voor de WS scan-verzending Scannen inschakelen met de Webservice. Configureer daarnaast ook de instellingen die worden gebruikt om deze machine te detecteren met de Webservice, informatie voor deze machine die wordt gebruikt als een scanner en geef op hoe de aansluiting op deze machine moet gebeuren.
Pagina 102
De WS-scanomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [DPWS Settings] - [Scanner Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Scan Function] Selecteer [ON] om de functie WS scan transmission te gebruiken. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Scanner Name] Voer de naam van deze machine in wanneer u deze gebriukt als een WS- scanner (met maximaal 63 tekens, behalve \, !, ,, en een spatie).
Pagina 103
De WS-scanomgeving configureren Werken met de proxyserver Configureer de instellingen voor het scannen via deze machine in de omgeving waarin de multicast- communicatie wordt beperkt met behulp van de zoekproxy die gedefinieerd is door WS-zoeken. Configureer de instelling als uw omgeving de zoekproxyserver vereist. Voer de scanverzending in normale omstandigheden uit via deze machine met Webservice.
Pagina 104
De WS-scanomgeving configureren Werken met SSL-communicatie Communicatie tussen deze machine en de computer is gecodeerd met SSL. Om SSL-communicatie tussen deze machine en de computer te coderen, moet u de bidirectionele SSL tussen beide zijden instellen. Bevestig het volgende voordat u deze procedure aanvat. Naamomzetting moet uitgevoerd zijn op de DNS-server.
Pagina 105
De TWAIN-scanomgeving configureren De TWAIN-scanomgeving configureren Overzicht Met het TWAIN-stuurprogramma kunt u deze machine gebruiken als een scanner door deze te bedienen vanaf een computer die met het netwerk is verbonden. Wanneer u de functie TWAIN scan gebruikt, moet u de onderstaande procedure volgen voor het configureren van de instellingen.
Pagina 106
De TWAIN-scanomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP Socket Setting] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [TCP Socket] Schakel dit selectievakje in om de TWAIN-scanfunctie te gebruiken. [ON] (geselecteerd) wordt standaard opgegeven. [Port Number] Verander waar nodig het poortnummer van de TCP Socket. Normaal kunt u het originele poortnummer gebruiken.
Pagina 107
Een bestemming zoeken met de LDAP-server Een bestemming zoeken met de LDAP-server Overzicht Wanneer een mapserver, zoals de LDAP-server of Active Directory, wordt gebruikt voor het gebruikersbeheer, kunt u een bestemming (e-mailadres of faxnummer) zoeken vanaf de server. Gebruik SSL om een communicatie te coderen met de server; u kunt de communicatie veiliger maken. Wanneer u de LDAP-server gebruikt om een bestemming te zoeken, volgt u de onderstaande procedure voor het configureren van de instellingen.
Pagina 108
Een bestemming zoeken met de LDAP-server In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [LDAP Setting] - [Setting Up LDAP] - [Edit] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [LDAP Server Name] Voer de geregistreerde naam van de LDAP-server in (met maximaal 32 tekens).
Pagina 109
Een bestemming zoeken met de LDAP-server Instellingen Beschrijving [Max.Search Results] Wijzig, indien nodig, het maximale aantal bestemmingen dat moet worden weergegeven als zoekresultaat. [100] wordt standaard opgegeven. [Authentication Method] Selecteer de authenticatiemethode voor het aanmelden bij de LDAP-server. Selecteer een passende authenticatiemethode die voor uw LDAP-server moet worden gebruikt.
Pagina 110
Een bestemming zoeken met de LDAP-server Werken met SSL-communicatie Communicatie tussen deze machine en de LDAP-server is gecodeerd met SSL. Configureer de instelling als uw omgeving SSL gecodeerde communicatie met de LDAP-server vereist. Om SSL-communicatie uit te voeren, schakelt u SSL in. Geef bovendien op hoe het certificaat moet worden geverifieerd.
Pagina 111
Een bestemming zoeken met de LDAP-server Instellingen Beschrijving [Chain] Bevestig of er een probleem is in de certificaatketen (certificaatpad). De keten wordt gevalideerd door te verwijzen naar de externe certificaten die op deze machine worden beheerd. [Do Not Confirm] wordt standaard opgegeven. [Expiration Date Bevestig of het certificaat is verlopen.
Pagina 112
Een bestemming zoeken met de LDAP-server 7-40 d-Color MF752/652...
Pagina 115
De LPR-afdrukomgeving configureren De afdrukomgeving configureren De LPR-afdrukomgeving configureren Overzicht LPR-afdruk wordt uitgevoerd via het netwerk met het LPR-protocol. Dit wordt hoofdzakelijk gebruikt in UNIX-besturingssystemen. Wanneer u de functie LPR printing gebruikt, moet u de onderstaande procedure volgen voor het configureren van de instellingen.
Pagina 116
De Port9100-afdrukomgeving configureren De Port9100-afdrukomgeving configureren Overzicht De Port9100-afdrukfunctie geeft de RAW-poort (Port9100) van deze machine direct op als een printer van de afdrukbestemming en drukt deze de gegevens af via het netwerk. Wanneer u de Port9100-afdrukfunctie gebruikt, moet u de onderstaande procedure volgen voor het configureren van de instellingen.
Pagina 117
De SMB-afdrukomgeving configureren De SMB-afdrukomgeving configureren Overzicht De SMB-afdrukfunctie is een functie die wordt gebruikt voor het afdrukken van gegevens door deze machine direct op te geven op de computer. Deze machine wordt gedeeld via het SMB-protocol (Server Message Block). Als de WINS-server wordt geïnstalleerd om de naam om te zetten, registreert u deze.
Pagina 118
De SMB-afdrukomgeving configureren Basisinstellingen voor de SMB-afdruk configureren Schakel de SMB-afdruk in. Geef daarnaast informatie op om deze machine te delen met SMB. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [Print Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 119
De SMB-afdrukomgeving configureren Werken met de WINS-server Als de WINS-server wordt geïnstalleerd om de naam om te zetten, stelt u het WINS-serveradres en de naamomzettingsmethode in. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [WINS Setting], en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 120
De SMB-afdrukomgeving configureren Werken met de direct hosting SMB service Door de direct hosting SMB-service in te schakelen kunt u de bestemming opgeven via het IP-adres (IPv4/IPv6) of de hostnaam. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [Direct Hosting Setting] en stelt dan [Direct Hosting Setting] in op [ON] (Standaard: [ON]).
Pagina 121
De SMB-afdrukomgeving configureren De naam omzetten met LLMNR Met LLMNR (Link-local Multicast Name Resolution) kunt u de naam ook in een omgeving zonder DNS-server omzetten. Deze functie wordt ondersteund in het besturingssysteem van Windows Vista of later (Windows Vista/7/Server 2008/Server 2008 R2). Het is nuttig om de naam om te zetten in de IPv6-omgeving. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP/IP Setting] - [TCP/IP Setting] en stelt [LLMNR Setting] in op [Enable] (Standaard: [Disable]).
Pagina 122
De IPP-afdrukomgeving configureren De IPP-afdrukomgeving configureren Overzicht IPP-afdruk gebruik het IPP-protocol (Internet Printing Protocol) en drukt informatie af via het netwerk. IPP die een uitgebreide HTTP is en wordt gebruikt voor het doorsturen van afdrukgegevens, biedt u de mogelijkheid gegevens via internet af te drukken op een printer op een verafgelegen locatie. Wanneer u authenticatie gebruikt bij het afdrukken met IPP, kunt u onbevoegd gebruik door derden voorkomen.
Pagina 123
De IPP-afdrukomgeving configureren Basisinstellingen voor de IPP-afdruk configureren Schakel de IPP-afdruk in. Registreer daarnaast de informatie van deze machine die wordt gebruikt voor IPP-afdruk. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [IPP Setting] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [IPP Setting] Selecteer [ON] om de IPP-afdrukfunctie te gebruiken.
Pagina 124
De IPP-afdrukomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Open Job Attributes] Selecteer dit item zodat u opdrachtkenmerken kunt verkrijgen. [ON] (geselecteerd) wordt standaard opgegeven. [Open Job] Selecteer dit item zodat u een opdrachtlijst kunt verkrijgen. [ON] (geselecteerd) wordt standaard opgegeven. [Open Printer Selecteer dit item zodat u printerkenmerken kunt verkrijgen. Attributes] [ON] (geselecteerd) wordt standaard opgegeven.
Pagina 125
De IPP-afdrukomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Password] Voer het wachtwoord in van de gebruikersnaam die u hebt ingevoerd in [User Name] (maximaal 20 tekens). Dit gegeven is vereist als u [basic] of [digest] hebt geselecteerd voor [Au- thentication Method]. Om het wachtwoord in te voeren (wijzigen), schakelt u het selectievakje [Password is changed.] in en voert vervolgens een nieuw wachtwoord in.
Pagina 126
De WS-afdrukomgeving configureren De WS-afdrukomgeving configureren Overzicht De computer gebruikt de functie Webservice van Windows Vista of later (Windows Vista/7/Server 2008/Server 2008 R2) om deze machine die met het netwerk is verbonden automatisch te detecteren en om deze functie als Webservice-printer gemakkelijk te installeren. HTTP wordt gebruikt voor communicatie tussen deze machine en de computer.
Pagina 127
De WS-afdrukomgeving configureren Basisinstellingen voor de WS-afdruk configureren Afdrukken inschakelen met de Webservice. Configureer ook de instellingen die worden gebruikt om deze machine te detecteren met de webservice en definieer informatie van deze machine die wordt gebruikt als een printer. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [DPWS Settings] - [DPWS Common Settings] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 128
De WS-afdrukomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [DPWS Settings] - [Printer Settings] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Print Function] Selecteer [ON] om de WS-afdrukfunctie te gebruiken. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Printer Name] Voer de naam van deze machine in wanneer u deze gebriukt als een WS-printer (met maximaal 63 tekens, behalve \, !, ,, en een spatie).
Pagina 129
De WS-afdrukomgeving configureren Werken met de proxyserver Configureer de instellingen voor het afdrukken via deze machine in de omgeving waarin de multicast- communicatie wordt beperkt met behulp van de zoekproxy die gedefinieerd is door WS-zoeken. Configureer de instelling als uw omgeving de zoekproxyserver vereist. Om gegevens in normale omstandigheden af te drukken via deze machine met Webservice.
Pagina 130
De WS-afdrukomgeving configureren Werken met SSL-communicatie Communicatie tussen deze machine en de computer is gecodeerd met SSL. Om SSL-communicatie tussen deze machine en de computer te coderen, moet u de bidirectionele SSL tussen beide zijden instellen. Bevestig het volgende voordat u deze procedure aanvat. Naamomzetting moet uitgevoerd zijn op de DNS-server.
Pagina 131
De Bonjour-afdrukomgeving configureren De Bonjour-afdrukomgeving configureren Deze machine ondersteunt Bonjour zoals gebruikt op Mac OS. Bonjour-technologie wordt uitgevoerd op basis van TCP/IP, waardoor u de netwerkinstellingen automatisch kunt configureren voor netwerkapparaten en beschikbare services kunt zoeken. Door de Bonjour-functie op deze machine in te schakelen kan de computer deze netwerkmachine automatisch detecteren en weergeven als een toevoegbare printer in de lijst.
Pagina 132
De Apple Talk-afdrukomgeving configureren De Apple Talk-afdrukomgeving configureren Deze machine ondersteunt Apple Talk zoals gebruikt op Mac OS. AppleTalk-verbinding wordt ondersteund in Mac OS 9.2/OS X 10.2/10.3/10.4/10.5. AppleTalk is de algemene naam van een groep netwerkprotocollen waarmee instellingen voor het delen van bestanden en afdrukinstellingen voor netwerkapparaten automatisch kunnen worden geconfigureerd.
Pagina 133
De NetWare-afdrukomgeving configureren De NetWare-afdrukomgeving configureren Overzicht Deze machine ondersteunt IPX. Dit is een communicatieprotocol dat wordt gebruikt in NetWare en waardoor afdrukken in een op IPX gebaseerde omgeving mogelijk is. De instelitems verschillen afhankelijk van de NetWare-afdrukmodus. Configureer de instellingen die aan uw omgeving zijn aangepast.
Pagina 134
De NetWare-afdrukomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [NetWare Setting] - [NetWare Setting] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [IPX Setting] Selecteer [ON] om IPX te gebruiken. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Ethernet Frame Type] Selecteer het Ethernet-frametype naargelang van uw omgeving. [Auto Detect] wordt standaard opgegeven.
Pagina 135
De NetWare-afdrukomgeving configureren In de afdrukservermodus met NetWare 4.x Bindery-emulatie Wanneer u de Bindery-emulatie gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de Bindery-emulatie is ingeschakeld op de NetWare-server. Wanneer u de afdrukservermodus selecteert, moet het IPX-protocol al op de NetWare-server zijn geladen.
Pagina 136
De NetWare-afdrukomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Print Server Name] Voer de naam van een printserver in om Pserver in te schakelen (maximaal 63 tekens, geen /, \, :, ;, ,, *, [, ], <, >, |, +, =, ? en .). Voer de naam in van de printserver die in de Pconsole is geregistreerd.
Pagina 137
De NetWare-afdrukomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [NetWare Setting] - [NetWare Setting] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [IPX Setting] Selecteer [ON] om IPX te gebruiken. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Ethernet Frame Type] Selecteer het Ethernet-frametype naargelang van uw omgeving. [Auto Detect] wordt standaard opgegeven.
Pagina 138
De NetWare-afdrukomgeving configureren In de printerservermodus van NetWare 4.x/5.x/6 (NDS) Wanneer u de afdrukservermodus selecteert, moet het IPX-protocol al op de NetWare-server zijn geladen. Meld u vanaf de client in het NetWare-bestandssysteem aan met beheerdersbevoegdheden. Start NWadmin. Selecteer een organisatie of afdelingsmap voor de afdrukservice en selecteer [Print Services Quick Setup (non-NDPS)] in het menu Tools.
Pagina 139
De NetWare-afdrukomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Print Server Name] Voer de naam van een printserver in om Pserver in te schakelen (maximaal 63 tekens, geen /, \, :, ;, ,, *, [, ], <, >, |, +, =, ? en .). Voer de naam in van de printserver die in de NWadmin is geregistreerd.
Pagina 140
De omgeving voor het afdrukken via een Bluetooth-compatibel apparaat configureren De omgeving voor het afdrukken via een Bluetooth-compatibel apparaat configureren Bluetooth is de standaard voor communicatie op korte afstand die wordt gebruikt voor de verbinding tussen handheld-terminals of andere apparaten die op enkele meters van elkaar verwijderd zijn. Door een Bluetooth-compatibele mobiele telefoon, smartphone, tablet-pc of een andere terminal op deze machine aan te sluiten, kunt u daarop opgeslagen bestanden afdrukken.
Pagina 141
De omgeving voor het afdrukken via een Bluetooth-compatibel apparaat configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [System Connection Setting] en stelt u [Bluetooth Print Settings] in op [ON] (standaard: [ON]). d-Color MF752/652 8-29...
Pagina 142
De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10 8.10 De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10.1 De standaard afdrukinstellingen opgeven Deze instellingen worden gebruikt voor bewerkingen, tenzij opgegeven via het printerstuurprogramma. U kunt de standaardinstellingen voor de lade, de verwerking van de afwerkingseenheid en het aantal kopieën configureren.
Pagina 143
8.10 De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven Instellingen Beschrijving [Fold] Selecteer of de afgedrukte vellen moeten worden gevouwen. Als u de af- gedrukte bladen wilt laten vouwen, selecteert u de vouwfunctie. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Half-Fold/Tri-Fold Opera- Selecteer de eenheid waarmee het papier wordt gevouwen. U kunt kiezen tion Selection] tussen [By Copy Job(Multiple Sheets)], [Sheet] en [By Page].
Pagina 144
De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10 Instellingen Beschrijving [Minimal Print] Selecteer of de volledige pagina een weinig moet worden verkleind wan- neer u een PDF-, PPML- of OOXML-bestand (docx, xlsx, of pptx) direct afdrukt. [OFF] wordt standaard opgegeven. [OOXML Print Mode] Selecteer of de beeldkwaliteit of de snelheid de prioriteit moet krijgen wan- neer u een OOXML-bestand (docx, xlsx of pptx) direct afdrukt.
Pagina 145
8.10 De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10.3 De standaard PS-afdrukinstellingen opgeven Configureer de PS-afdrukinstellingen. Geef de standaardinstellingen op voor het afdrukken van foutinformatie en de standaardinstellingen van verschillende profielen. In de beheerdersmodus, selecteert u [Print Setting] - [PS Setting] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [PS Error Print]...
Pagina 146
De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10 Instellingen Beschrijving [Black Overprint] Selecteer of moet worden afgedrukt om te verhinderen dat witte ruimte wordt gegenereerd rond een zwart teken of een zwarte afbeelding. • [Text/Figure]: een aangrenzend deel tussen een tekst en afbeelding wordt overdrukt met zwart.
Pagina 147
8.10 De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10.5 Beveiligingsinstellingen configureren voor XPS- of OOXML-afdruk Geef op of de verificatie van een digitale afdruk of het afdrukken van foutinformatie moet worden uitgevoerd wanneer een XPS- of OOXML-bestand (docx, xlsx of pptx) direct wordt afgedrukt. In de beheerdersmodus, selecteert u [Print Setting] - [Security Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 148
De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10 8.10.6 De standaard OOXML-afdrukinstellingen configureren Configureer de standaard OOXML-afdrukinstellingen voor direct afdrukken. Een OOXML-bestand is compatibel met het bestandstype (*.docx, *.xlsx of *.pptx) van Microsoft Office 2007 of later. In de beheerdersmodus, selecteert u [Print Setting] - [OOXML Print Settings] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 149
8.10 De standaard afdrukinstellingen voor deze machine opgeven 8.10.7 De standaard combinatie-instellingen configureren Configureer de standaard combinatie-instellingen voor direct afdrukken. In de beheerdersmodus, selecteert u [Print Setting] - [Page Layout Settings] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Combination] Selecteer [ON] om meerdere pagina's te verkleinen zodat ze op één vel kunnen worden afgedrukt.
Pagina 150
De tijd voor de time-out opgeven via de interface 8.11 8.11 De tijd voor de time-out opgeven via de interface Wijzig waar nodig de time-outtijd om een communicatie tussen deze machine en de computer te beperken. U kunt de tijd voor de time-out wijzigen om communicatie via een netwerk en USB respectievelijk te beperken.
Pagina 151
8.12 Gebruikers verhinderen om apparaatinformatie te verkrijgen via het gebruik van een wachtwoord 8.12 Gebruikers verhinderen om apparaatinformatie te verkrijgen via het gebruik van een wachtwoord U kunt een wachtwoord gebruiken om te verhinderen dat apparaatgegevens worden verkregen van het printerstuurprogramma.
Pagina 152
Gebruikers verhinderen om apparaatinformatie te verkrijgen via het gebruik van een wachtwoord 8.12 8-40 d-Color MF752/652...
Pagina 155
Basisfaxinstellingen configureren De netwerkfaxomgeving configureren Basisfaxinstellingen configureren 9.1.1 De lijngebruikinstellingen configureren Configureer de instellingen, zoals het telefoonlijntype (kiesmethode) en de faxontvangstmodus. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Line Parameter Setting] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Dialing Method] Selecteer het lijntype naargelang van uw omgeving.
Pagina 156
Basisfaxinstellingen configureren Instellingen Beschrijving [Line Monitor Sound Volu- Pas, indien nodig, het volume aan van de luidsprekers wanneer u een fax me (Send)] verzendt als [Line Monitor Sound] is ingesteld op [ON]. [10] wordt standaard opgegeven. [Line Monitor Sound Volu- Pas, indien nodig, het volume aan van de luidsprekers wanneer u een fax me (Receive)] ontvangt als [Line Monitor Sound] is ingesteld op [ON].
Pagina 157
Basisfaxinstellingen configureren 9.1.3 De afzenderinformatie registreren Registreer de naam van de machine, de naam van uw onderneming (naam van de afzender) en het faxnummer die als afzenderinformatie moeten worden afgedrukt wanneer faxen worden verzonden. TTI-informatie wordt automatisch toegevoegd aan een fax die vanaf deze machine moet worden verzonden. Er kunnen maximaal 20 afzendernamen worden geregistreerd.
Pagina 158
Bewerkingen opgeven bij het verzenden en ontvangen van een fax Bewerkingen opgeven bij het verzenden en ontvangen van een 9.2.1 Opgeven hoe de informatie voor de afzendernaam/ontvangst moet worden afgedrukt Geef op hoe de afzender- en ontvangstgegevens van een fax die moet worden verzonden en ontvangen, moeten worden afgedrukt.
Pagina 159
Bewerkingen opgeven bij het verzenden en ontvangen van een fax 9.2.2 De afdrukinstellingen wijzigen wanneer een fax wordt ontvangen Wijzig de afdrukinstellingen voor faxen die zijn ontvangen op deze machine. Geef daarnaast op hoe u bestanden wilt behandelen in een polling-verzending. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [TX/RX Settings], configureert u de volgende instellingen.
Pagina 160
Bewerkingen opgeven bij het verzenden en ontvangen van een fax Instellingen Beschrijving [RX from Rejected Fax No.] Selecteer de actie die wordt ondernomen door de machine wanneer een fax is verzonden vanaf een geblokkeerd faxnummer (geblokkeerde be- stemming) als u de nummerweergavefunctie gebruikt. [Disconnect] wordt standaard opgegeven.
Pagina 161
Bewerkingen opgeven bij het verzenden en ontvangen van een fax 9.2.4 De afbeeldingskwaliteit aanpassen afhankelijk van de resolutie van een ontvangen fax Wanneer u een ontvangen fax afdrukt, geeft u op of u prioriteit wilt geven aan de afbeeldingskwaliteit of aan de afdruksnelheid volgens de resolutie van de ontvangen fax.
Pagina 162
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven 9.3.1 De faxfuncties inschakelen/uitschakelen Hiermee kunt u de functie voor het verzenden en ontvangen van faxen in- of uitschakelen, zoals Bevestig adres waarmee een verkeerde faxtransmissie, F-code TX en Relay RX wordt verhinderd. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Function Setting] - [Function ON/OFF Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 163
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven Instellingen Beschrijving [Confirm Address (TX)] Selecteer of de gebruiker moet worden gevraagd een faxnummer twee keer in te voeren om een fax te verzenden door direct het faxnummer in te voeren. Dit om te voorkomen dat een fax naar een foute bestemming zou worden verzonden.
Pagina 164
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven 9.3.3 De functie Fax Retransmit gebruiken Bestand opnieuw verzenden is een functie die een fax die niet kon worden verzonden via Opnieuw kiezen, gedurende een bepaalde periode opslaat in de gebruikersbox van de machine. Een opgeslagen faxopdracht kan later opnieuw worden verzonden door deze op te roepen uit de box. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Function Setting] - [Incomplete TX Hold] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 165
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven 9.3.4 De functie Verplicht geheugen RX gebruiken Memory RX is een functie voor het opslaan van een ontvangen fax in de Memory RX gebruikersbox van deze machine zonder deze af te drukken. U kunt de inhoud van ontvangen faxen controleren en alleen die faxen afdrukken die u moet afdrukken.
Pagina 166
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven Instellingen Beschrijving [Memory RX User Box Voer het wachtwoord in om de toegang tot de Geheugen RX-gebruikers- Password] box te beperken (met maximaal acht cijfers). Om het wachtwoord in te voeren (wijzigen), schakelt u het selectievakje [Password is changed.] in en voert vervolgens een nieuw wachtwoord in.
Pagina 167
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven Configureer de volgende instellingen onder [Forward TX Setting]. Instellingen Beschrijving [Fax Forwarding Settings] Selecteer [ON] om de functie Doorsturen TX te gebruiken. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Output Method] Selecteer of een ontvangen fax moet worden afgedrukt op deze machine wanneer deze wordt doorgestuurd.
Pagina 168
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven Instellingen Beschrijving [E-mail Attachment U kunt de e-mailbijlagemethode selecteren wanneer de doorstuurbestem- Method] ming een e-mailadres is en wanneer [Page Setting] is ingesteld op [Page Separation]. • [All Files Sent as one (1) E-mail]: bevestigt alle bestanden aan één e-mail.
Pagina 169
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven Configureer de volgende instellingen onder [PC-Fax RX Setting]. Instellingen Beschrijving [PC-Fax RX Setting] Selecteer [Allow] om de functie PC-Fax RX te gebruiken. [Restrict] wordt standaard opgegeven. [Receiving User Box Selecteer de locatie voor het opslaan van een ontvangen fax onder [Memo- Destination] ry RX User Box] of [Specified User Box] (een gebruikersbox die is opgege- ven in F-Code (SUB-adres)).
Pagina 170
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven 9.3.7 De TSI Routing-functie gebruiken TSI (Transmitting Subscriber Identification) is een faxnummer van de afzender. TSI (Transmitting Subscriber Identification) routing is een functie die automatisch binnenkomende faxen sorteert in vooraf ingestelde boxen of ze omleidt naar computers of e-mailadressen van gebruikers op basis van de faxnummers van de afzenders (TSIs).
Pagina 171
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven Instellingen Beschrijving [TSI User Box Setting] Selecteer [ON] om de functie TSI Routing te gebruiken. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Action when TSI User Selecteer de actie die moet worden ondernomen door de machine als een fax- Box is not set.] nummer (TSI) niet is geregistreerd en als er geen doorstuurbestemming is ontvangen.
Pagina 172
Nuttige verzend- en ontvangstfuncties opgeven 9.3.8 PC-Fax verzending beperken Selecteer of u PC-Fax TX wilt toestaan het faxstuurprogramma te gebruiken. Om de PC-Fax-verzending te beperken, selecteert u [Fax Settings] - [Function Settings] - [PC-Fax TX Setting] - [Restrict] in de beheerdersmodus (standaard: [Allow]). 9-20 d-Color MF752/652...
Pagina 173
Een extra lijn gebruiken Een extra lijn gebruiken Stel in hoe u een tweede lijn wilt gebruiken, als die er is. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Multi Line Settings] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Line Parameter Setting] Configureer uw omgeving voor het gebruik van faxfuncties in meerdere lijnen.
Pagina 174
Afdrukomstandigheden voor het faxrapport opgeven Afdrukomstandigheden voor het faxrapport opgeven Geef de voorwaarden op voor het afdrukken van met fax verwante rapporten. Sommige rapporten worden automatisch afgedrukt en andere handmatig. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Report Settings] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 175
Afdrukomstandigheden voor het faxrapport opgeven Instellingen Beschrijving [Confidential Rx Report] Selecteer of een rapport moet worden afgedrukt met de resultaten van ver- trouwelijke faxen die zijn ontvangen. [ON] wordt standaard opgegeven. [Bulletin TX Report] Selecteer of een rapport moet worden afgedrukt dat de records van faxen bevat die zijn geregistreerd met het bulletin, ontvangen via opvragen.
Pagina 176
Afdrukomstandigheden voor het faxrapport opgeven 9-24 d-Color MF752/652...
Pagina 179
10.1 De internetfaxomgeving configureren De netwerkfaxomgeving configureren 10.1 De internetfaxomgeving configureren Overzicht Internetfax is een functie die wordt gebruikt voor het verzenden en ontvangen van faxen via een bedrijfsnetwerk en internet. Internetfax wordt verzonde of ontvangen via e-mail. Hetzelfde netwerk als het computernetwerk wordt gebruikt voor een faxverzending.
Pagina 180
De internetfaxomgeving configureren 10.1 De basisinstellingen configureren voor het verzenden en ontvangen van een Internetfax Internetfaxfunctie inschakelen. Geef daarnaast de informatie op van deze machine en de instellingen die zijn vereist voor het verzenden en ontvangen van e-mail. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [Network Fax Setting] - [Network Fax Function Settings] en stelt u vervolgens [I-Fax Function Setting] in op [ON] (standaard: [ON]).
Pagina 181
10.1 De internetfaxomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Header Information] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Line 1], [Line 2] Selecteer de standaard instelling voor de naam van de afzender. De naam van de afzender, die standaard wordt opgegeven, wordt automa- tisch toegevoegd wanneer een fax wordt verzonden.
Pagina 182
De internetfaxomgeving configureren 10.1 In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [E-mail Setting] - [E-mail TX (SMTP)] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [E-mail TX Setting] Selecteer deze optie om de internetfaxfunctie te gebruiken. [ON] (geselecteerd) wordt standaard opgegeven. [Scan to E-mail] Selecteer [ON] om Internetfax te gebruiken.
Pagina 183
10.1 De internetfaxomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Server Capacity] Als u [Limit] selecteert voor [Max Mail Size], voert u de maximale grootte in van een e-mail met bijlage inbegrepen. E-mails die groter zijn dan de voorgeschreven grootte worden verwijderd. Als u [Binary Division] selecteert om een e-mail te splitsen, is deze instelling ongeldig.
Pagina 184
De internetfaxomgeving configureren 10.1 Instellingen Beschrijving [Connection Timeout] Verander de time-outperiode voor communicatie met de e-mailserver (POP) waar dit nodig is. [30] sec. wordt standaard opgegeven. [Port Number] Verander waar nodig het poortnummer van de e-mailserver (POP). Normaal kunt u het originele poortnummer gebruiken. [110] wordt standaard opgegeven.
Pagina 185
10.1 De internetfaxomgeving configureren Instellingen Beschrijving [MDN Response] Selecteer of een antwoordbericht moet worden teruggestuurd wanneer een afzender een resultaat van faxontvangst (MDN-aanvraag) vraagt. [ON] wordt standaard opgegeven. [MDN/DSN Response Mo- Schakel dit selectievakje in om de wachttijd op te geven voor een antwoord nitoring Setting] van de bestemming nadat een MDN-aanvraag of DSN-aanvraag is verzon- den door deze machine.
Pagina 186
De internetfaxomgeving configureren 10.1 De instelling configureren van het standaard compressietype voor verzending in zwart-wit Verander waar nodig de instelling van het standaard compressietype als u een fax in zwart-wit verzendt. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Network Fax Setting] - [Black Compression Level] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 187
10.1 De internetfaxomgeving configureren De instelling configureren van het standaard compressietype voor verzending in kleur Verander waar nodig de instelling van het standaard compressietype als u een fax in 4 kleuren of grijswaarden verzendt. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Network Fax Setting] - [Color/Grayscale Multi-Value Compression Method] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 188
De internetfaxomgeving configureren 10.1 Werken met SSL/TLS-communicatie Codeer communicatie tussen deze machine en de e-mailserver (SMTP) met SSL of TLS. Deze machine ondersteunt SMTP over SSL en TLS starten. Configureer de instelling als uw omgeving met SSL/TLS gecodeerde communicatie met de e-mailserver vereist.
Pagina 189
10.1 De internetfaxomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Validity Period] Bevestig of het certificaat nog geldig is. [Confirm] wordt standaard opgegeven. [CN] Bevestig of de CN (Common Name) van het certificaat overeenkomt met het serveradres. [Do Not Confirm] wordt standaard opgegeven. [Key Usage] Bevestig of het certificaat wordt gebruikt volgens het beoogde doel dat door de uitgever van het certificaat is goedgekeurd.
Pagina 190
De internetfaxomgeving configureren 10.1 Werken met de SMTP-authenticatie Configureer de instelling als uw omgeving de SMTP-authenticatie vereist voor het verzenden van e-mail. Als de SMTP-authenticatie wordt gebruikt, wordt de gebruikers-ID en het wachtwoord verstuurd vanaf deze machine als een e-mail wordt verzonden om de authenticatie uit te voeren. Om de SMTP-authenticatie te gebruiken, schakelt u de SMTP-authenticatie op deze machine in.
Pagina 191
10.1 De internetfaxomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Domain Name] Geef de domeinnaam (realm) op voor de SMTP-authenticatie (tot 253 tekens). Deze optie is vereist als de SMTP-authenticatiemethode Digest-MD5 is. • Voer de domeinnaam in als er twee of meer domeinen (realms) bestaan. •...
Pagina 192
De internetfaxomgeving configureren 10.1 Werken met POP voor SMTP-authenticatie Configureer de instelling als uw omgeving de POP voor SMTP-authenticatie vereist om e-mail te kunnen verzenden. De POP voor SMTP-authenticatie is een functie die een POP-authenticatie uitvoert met behulp van de e-mailserver (POP) vooraleer een e-mail wordt verstuurd en die de e-mail-verzending enkel toestaat als de authenticatie geslaagd is.
Pagina 193
10.1 De internetfaxomgeving configureren Stel de instellingen voor POP over SSL en APOP in naargelang van uw omgeving. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [E-mail Setting] - [E-mail RX (POP)] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [APOP Authentication] Als u APOP gebruikt op uw e-mailserver (POP), selecteert u [ON].
Pagina 194
De IP-adresfaxomgeving configureren 10.2 10.2 De IP-adresfaxomgeving configureren Overzicht De functie IP-adresfax is een functie die wordt gebruikt voor het verzenden en ontvangen faxen binnen een beperkt netwerk, zoals een bedrijfsnetwerk. Naast het IP-adres kunt u ook een hostnaam en e-mailadres gebruiken voor het opgeven van de bestemming.
Pagina 195
10.2 De IP-adresfaxomgeving configureren Basisinstellingen configureren voor het verzenden en ontvangen van faxen met IP-adresfax De IP-adresfaxfunctie inschakelen. Configureer daarnaast instellingen voor het verzenden en ontvangen van faxen, de afzenderinformatie van deze machine en de bewerkingsmodus voor IP-adresfax. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [Network Fax Setting] - [Network Fax Function Settings] en stelt u vervolgens [IP Address Fax Function Settings] in op [ON] (standaard: [OFF]).
Pagina 196
De IP-adresfaxomgeving configureren 10.2 Instellingen Beschrijving [Port Number] Verander waar nodig het poortnummer van de e-mailserver (SMTP). Normaal kunt u het originele poortnummer gebruiken. [25] wordt standaard opgegeven. [Connection Timeout] Verander waar nodig de time-outperiode voor communicatie met de e-mailserver (SMTP). [60] sec.
Pagina 197
10.2 De IP-adresfaxomgeving configureren In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Header Information] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Line 1], [Line 2] Selecteer de standaard instelling voor de naam van de afzender. De naam van de afzender, die standaard wordt opgegeven, wordt automa- tisch toegevoegd wanneer een fax wordt verzonden.
Pagina 198
De IP-adresfaxomgeving configureren 10.2 Instellingen Beschrijving [Operating Mode] Selecteer een bedrijfsmodus van de IP-adresfax naargelang van uw omgeving. • [Mode 1]: in deze modus is communicatie mogelijk tussen Develop- modellen die in staat zijn IP-adresfaxen te verzenden en tussen model- len die compatibel zijn met de Direct SMTP-standaard zoals gedefini- eerd door CIAJ (Communications and Information Network Association of Japan).
Pagina 199
10.2 De IP-adresfaxomgeving configureren De instelling configureren van het standaard compressietype voor verzending in kleur Verander waar nodig de instelling van het standaard compressietype als u een fax in 4 kleuren of grijswaarden verzendt. In de beheerdersmodus, selecteert u [Fax Settings] - [Network Fax Setting] - [Color/Grayscale Multi-Value Compression Method] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 200
De IP-adresfaxomgeving configureren 10.2 10-24 d-Color MF752/652...
Pagina 203
11.1 Een gebruikersbox maken en bewerken Gebruikersboxomgeving configureren 11.1 Een gebruikersbox maken en bewerken 11.1.1 Een gebruikersbox maken Maak een Openbare, Persoonlijke of Groepsgebruikersbox. Persoonlijke gebruikersbox kan worden gebruikt wanneer de gebruikersauthenticatie wordt gebruikt. De groepsgebruikersbox kan worden gebruikt wanneer de gebruikersregistratie wordt gebruikt. In de beheerdersmodus, selecteert u [Box] - [Create User Box] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 204
Een gebruikersbox maken en bewerken 11.1 Instellingen Beschrijving [Auto Delete Document] Geef de periode op vanaf de datum/tijd wanneer een bestand werd opge- slagen in, voor het laatst werd afgedrukt of verzonden van een gebruikers- box, tot de datum/tijd waarop het automatisch wordt verwijderd. •...
Pagina 205
11.1 Een gebruikersbox maken en bewerken Instellingen Beschrijving [User Box Name] Wijzig de gebruikersboxnaam (tot 20 tekens). [Index] Wijzig een teken om een indexzoekactie uit te voeren van een doelgebrui- kersbox met [User Box Name]. [User Box Expansion Func- Dit item is beschikbaar wanneer de optionele faxkit is geïnstalleerd. tion is changed.] Schakel dit selectievakje in om de functie Vertrouwelijke RX te wijzigen met een gebruikersbox.
Pagina 206
Een systeemgebruikersbox maken en bewerken 11.2 11.2 Een systeemgebruikersbox maken en bewerken 11.2.1 Een Bulletin Board gebruikersbox maken Bulletin Board gebruikersbox is een box die wordt gebruikt voor het opslaan van meerdere types faxdocumenten die vereist zijn voor het opvragen. Als de aankondiging en andere faxdocumenten doelgericht zijn opgeslagen in de Bulletin Board gebruikersboxen en als ontvangers op de hoogte zijn gehouden van de verwante boxnummers, kunnen gebruikers de vereiste faxdocumenten selecteren en opvragen.
Pagina 207
11.2 Een systeemgebruikersbox maken en bewerken 11.2.2 Een relay-gebruikersbox maken De relay-gebruikersbox is een box die wordt gebruikt voor het doorgeven van gegevens wanneer u deze machine gebruikt als een relaismachine naar de fax. Als u de Relay-distributie gebruikt en wanneer u een fax verzendt naar de relaismachine, wordt de fax verdeeld naar alle ontvangers die zijn geregistreerd in de Relay gebruikersbox.
Pagina 208
Een systeemgebruikersbox maken en bewerken 11.2 11.2.3 Een Annotatie gebruikersbox maken De annotatie gebruikersbox is een box die wordt gebruikt om automatisch de datum, de tijd en het klassementnummer toe te voegen aan een bestand dat in deze box wordt opgeslagen wanneer het wordt afgedrukt of verzonden.
Pagina 209
11.2 Een systeemgebruikersbox maken en bewerken Instellingen Beschrijving [Auto Delete Document] Geef de periode op vanaf de datum/tijd wanneer een bestand werd opge- slagen in, voor het laatst werd afgedrukt of verzonden van een gebruikers- box, tot de datum/tijd waarop het automatisch wordt verwijderd. •...
Pagina 210
Een systeemgebruikersbox maken en bewerken 11.2 Met [User Box Attribute Change] wijzigt u de gebruikersboxinstellingen. Instellingen Beschrijving [User Box Name] Wijzig de gebruikersboxnaam (tot 20 tekens). [User Box Password is Om het wachtwoord van een gebruikersbox te veranderen, schakelt u dit changed.] selectievakje in en voert u vervolgens een nieuw wachtwoord in (tot 64 tekens, geen ").
Pagina 211
11.2 Een systeemgebruikersbox maken en bewerken Met [User Box Attribute Change] wijzigt u de gebruikersboxinstellingen. Instellingen Beschrijving [User Box Name] Wijzig de gebruikersboxnaam (tot 20 tekens). [Relay Address] Om een bestemming te wijzigen, klikt u op [Search from List] en selecteert u een groep waarin faxbestemmingen zijn geregistreerd.
Pagina 212
Een systeemgebruikersbox maken en bewerken 11.2 Met [User Box Attribute Change] wijzigt u de gebruikersboxinstellingen. Instellingen Beschrijving [User Box Name] Wijzig de gebruikersboxnaam (tot 20 tekens). [Auto Delete Document] Wijzig de periode vanaf de datum/tijd wanneer een bestand werd opgesla- gen in, voor het laatst werd afgedrukt of verzonden van een gebruikersbox, tot de datum/tijd waarop het automatisch wordt verwijderd.
Pagina 213
11.3 Gebruikersboxomgeving configureren 11.3 Gebruikersboxomgeving configureren 11.3.1 Het maximale aantal gebruikersboxen opgeven U kunt het maximumaantal openbare gebruikersboxen dat door de gebruikers op deze machine kan worden geregistreerd, instellen. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [Public User Box Setting] en schakelt u vervolgens het selectievakje [Set the maximum number of User Boxes] in (standaard: [OFF] (niet geselecteerd)).
Pagina 214
Gebruikersboxomgeving configureren 11.3 11.3.2 Alle lege gebruikersboxen verwijderen Een gebruikersbox waarin geen bestanden worden opgeslagen, wordt herkend als een onnodige gebruikersbox en verwijderd. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [User Box Setting] - [Delete Unused User Box] en klikt u vervolgens op [OK].
Pagina 215
11.3 Gebruikersboxomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Delete Setting] Hiermee kan de beheerder de tijd instellen voor het automatisch verwijde- ren van bestanden uit gebruikersboxen. Als u dit instelt op [ON], kunt u geen tijd voor het verwijderen van het be- stand instellen voor elke gebruikersbox wanneer de box is gemaakt door een gebruiker.
Pagina 216
Systeem gebruikersboxomgeving configureren 11.4 11.4 Systeem gebruikersboxomgeving configureren 11.4.1 Alle beveiligde documenten verwijderen Alle bestanden die zijn opgeslagen in de Beveiligd document gebruikersbox worden verwijderd. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [User Box Setting] - [Delete Secure Print File] en klikt u vervolgens op [OK].
Pagina 217
11.4 Systeem gebruikersboxomgeving configureren Instellingen Beschrijving [Auto Delete Secure Schakel dit selectievakje in om de periode op te geven vanaf de datum/tijd Document] wanneer een bestand werd opgeslagen in een Beveiligd afdrukken gebrui- kersbox tot de datum/tijd waarop het automatisch moet worden verwij- derd.
Pagina 218
De instellingen voor het USB-geheugenapparaat configureren 11.5 11.5 De instellingen voor het USB-geheugenapparaat configureren Geef op om gebruikers toe te staan bestanden af te drukken en te lezen vanaf een USB-geheugenapparaat en om bestanden op te slaan op een USB-geheugenapparaat. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [User Box Setting] - [External Memory Function Settings] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 219
11.6 Het registreren/wijzigen van een gebruikersbox door de gebruiker uitschakelen 11.6 Het registreren/wijzigen van een gebruikersbox door de gebruiker uitschakelen U kunt elke gebruiker al dan niet machtigen om een gebruikersbox aan te maken, te bewerken en te verwijderen. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [User Box Setting] - [User Box Operation] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 220
Het registreren/wijzigen van een gebruikersbox door de gebruiker uitschakelen 11.6 11-20 d-Color MF752/652...
Pagina 221
Het gebruik van dit apparaat beperken voor gebruikers...
Pagina 223
12.1 Overzicht gebruikersauthenticatie en gebruikersregistratie Het gebruik van dit apparaat beperken voor gebruikers 12.1 Overzicht gebruikersauthenticatie en gebruikersregistratie Gebruikersauthenticatie Met Gebruikersauthenticatie kunt u gebruikers beheren die deze machine kunnen gebruiken. Hiermee worden ook veiligheids- en kostenbewuste, geavanceerde bewerkingen van deze machine ingeschakeld. Door de gebruikersauthenticatie te gebruiken, kunt u de volgende functies gebruiken voor gebruikers van deze machine.
Pagina 224
Overzicht gebruikersauthenticatie en gebruikersregistratie 12.1 De methoden voor de gebruikersauthenticatie zijn onderverdeeld in drie types: MFP-authenticatie, externe serverauthenticatie en MFP-authenticatie + externe serverauthenticatie. Authenticatiemethode Beschrijving MFP-authenticatie De methode voor het beheren van gebruikers van deze machine met de authenticatiefunctie van deze machine. Aangezien de gebruikersinformatie wordt beheerd in deze machine, kunt u deze alleen gebruiken door te registreren.
Pagina 225
12.1 Overzicht gebruikersauthenticatie en gebruikersregistratie Gebruikersauthenticatie en gebruikersbeheer combineren U kunt een combinatie gebruiken van de gebruikersauthenticatie en gebruikersregistratie om elke gebruiker voor elke afdeling te beheren. Om de gebruikersauthenticatie en gebruikersregistratie te combineren, geeft u op of accountinformatie moet worden gesynchroniseerd volgens uw omgeving. Relatie tussen gebruikers Beschrijving en accounts...
Pagina 226
De MFP-authenticatie gebruiken 12.2 12.2 De MFP-authenticatie gebruiken Overzicht Gebruikers van deze machine kunnen worden beperkt door de authenticatiefunctie (ON (MFP)) van deze machine. Authenticatiegegevens van gebruikers worden intern door deze machine beheerd. Door gebruik te maken van gebruikersauthenticatie kunt u beveiligings- en kostenbewuste, geavanceerde maatregelen mogelijk maken, zoals de toegang tot deze machine beperken voor gebruikers, het gebruik van bepaalde functie door de gebruiker beperken en de gebruiksstatus van deze machine beheren.
Pagina 227
12.2 De MFP-authenticatie gebruiken Basisinstellingen voor de gebruikersauthenticatie configureren Schakel gebruikersauthenticatie in. Registreer daarnaast de gebruiker op deze machine. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [General Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [User Authentication] Selecteer [ON(MFP)] om de MFP-authenticatie te gebruiken.
Pagina 228
De MFP-authenticatie gebruiken 12.2 In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [User Authentication Setting] - [User Registration] - [New Registration] en registreert u vervolgens een gebruiker. Instellingen Beschrijving [No.] Gebruikersregistratienummer. Selecteer [User opening number] om auto- matisch het kleinste beschikbare nummer toe te wijzen. Wanneer u een nummer wilt opgeven, selecteert u [Input directly] en voert u een nummer [User Name] Voer de gebruikersnaam in voor het aanmelden bij deze machine...
Pagina 229
12.2 De MFP-authenticatie gebruiken Instellingen Beschrijving [User Password]/[Retype Voer het wachtwoord in om u aan te melden op deze machine User Password] (tot 64 tekens, geen "). [Function Permission] Beperkt, indien nodig, functies die beschikbaar zijn voor de gebruiker. Raadpleeg pagina 12-42 voor meer informatie. [Max.
Pagina 230
De functie Gebruikersregistratie gebruiken 12.3 12.3 De functie Gebruikersregistratie gebruiken Overzicht Wanneer u Gebruikersregistratie installeert, kunt u meerdere gebruikers tegelijk beheren op basis van de account. Accountauthenticatiegegevens worden intern door deze machine beheerd. Een wachtwoord kan per account worden ingesteld om het gebruik van deze machine door gebruikers te beperken.
Pagina 231
12.3 De functie Gebruikersregistratie gebruiken Basis gebruikersregistratie-instellingen configureren Schakel de functie Gebruikersregistratie in. Registreer ook de account. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [General Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Account Track] Selecteer [ON] om de functie Gebruikersregistratie te gebruiken. [OFF] wordt standaard opgegeven.
Pagina 232
De functie Gebruikersregistratie gebruiken 12.3 In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [Account Track Settings] - [New Registration] en registreert vervolgens een account. Instellingen Beschrijving [No.] Accountregistratienummer. Selecteer [Use opening number] om automa- tisch het kleinste beschikbare nummer toe te wijzen. Wanneer u een num- mer wilt opgeven, selecteert u [Input directly] en voert u een nummer in.
Pagina 233
12.4 De Active Directory-authenticatie gebruiken 12.4 De Active Directory-authenticatie gebruiken Overzicht Als u Active Directory van Windows Server gebruikt voor gebruikersbeheer, kunt u gebruikers van deze machine beperken door gebruik te maken van Active Directory. Door gebruik te maken van gebruikersauthenticatie kunt u beveiligings- en kostenbewuste, geavanceerde maatregelen mogelijk maken, zoals de toegang tot deze machine beperken voor gebruikers, het gebruik van bepaalde functie door de gebruiker beperken en de gebruiksstatus van deze machine beheren.
Pagina 234
De Active Directory-authenticatie gebruiken 12.4 Basisinstellingen voor de Active Directory-authenticatie configureren Registreer uw authenticatieserver op deze machine. Verander bovendien de authenticatiemethode van deze machine zodat authenticatie wordt uitgevoerd met de geregistreerde authenticatieserver. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Edit] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 235
12.4 De Active Directory-authenticatie gebruiken In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [General Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [User Authentication] Als u de authenticatie uitvoert met een externe authenticatieserver, selec- teert u [ON (External Server)] of [ON (MFP + External Server)]. Als u de instelling dusdanig wilt configureren dat u zich, rekening houdend met het optreden van een of ander probleem op de externe authenticatie- server, toch op deze machine kunt aanmelden met de authenticatiefunctie,...
Pagina 236
De Active Directory-authenticatie gebruiken 12.4 Als u in stap 2 [ON (MFP + External Server)] selecteert, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Temporarily Save Authentication Information] in de beheerdersmodus, en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Temporarily Save Authen- Om authenticatiegegevens tijdelijk op te slaan in de hoofdeenheid voor het...
Pagina 237
12.4 De Active Directory-authenticatie gebruiken Verzenden naar uw computer (Scan to Home) Scan to Home is een functie die gemakkelijk de originele gegevens die op deze machine zijn gescand, kan verzenden naar een gedeelde map op een server op uw computer. De volgende instellingen zijn vereist voor het gebruik van de functie Scan to Home.
Pagina 238
De Active Directory-authenticatie gebruiken 12.4 De enkele aanmelding gebruiken Deze machine ondersteunt de enkele aanmelding van Active Directory. Als deze machine toetreedt tot het domein van Active Directory, kan de gebruiker die is geverifieerd door Active Directory, de functies van deze machine op een transparante manier gebruiken. Als u bijvoorbeeld aangemeld bent bij uw computer, kunt u gegevens van deze machine afdrukken zonder authenticatiegegevens in het printerstuurprogramma in te stellen.
Pagina 239
12.4 De Active Directory-authenticatie gebruiken In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [Single Sign-On Setting] - [Auto Log Out Time] en wijzigt u de tijd voor het behouden van de authenticatie-informatie op deze machine. % Aangezien de gebruikers authenticatiegegevens kunnen hergebruiken zolang die op deze machine wordt bewaard, kunnen zij gebruikmaken van de services van deze machine zonder opnieuw een authenticatie uit te voeren.
Pagina 240
De NTLM-authenticatie gebruiken 12.5 12.5 De NTLM-authenticatie gebruiken Overzicht Wanneer u Active Directory van Windows Server (NT-compatibele domeinomgeving) of Windows NT 4.0 voor gebruikersbeheer gebruikt, kunt u gebruikers van deze machine beperken via authenticatie met NTLM. Door gebruik te maken van gebruikersauthenticatie kunt u beveiligings- en kostenbewuste, geavanceerde maatregelen mogelijk maken, zoals de toegang tot deze machine beperken voor gebruikers, het gebruik van bepaalde functie door de gebruiker beperken en de gebruiksstatus van deze machine beheren.
Pagina 241
12.5 De NTLM-authenticatie gebruiken Basisinstellingen voor de NTLM-authenticatie configureren Registreer uw authenticatieserver op deze machine. Verander bovendien de authenticatiemethode van deze machine zodat authenticatie wordt uitgevoerd met de geregistreerde authenticatieserver. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Edit] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 242
De NTLM-authenticatie gebruiken 12.5 In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [General Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [User Authentication] Als u de authenticatie uitvoert met een externe authenticatieserver, selec- teert u [ON (External Server)] of [ON (MFP + External Server)]. Als u de instelling dusdanig wilt configureren dat u zich, rekening houdend met het optreden van een of ander probleem op de externe authenticatie- server, toch op deze machine kunt aanmelden met de authenticatiefunctie,...
Pagina 243
12.5 De NTLM-authenticatie gebruiken Als u in stap 2 [ON (MFP + Externe server)] selecteert, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Temporarily Save Authentication Information] in de beheerdersmodus, en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Temporarily Save Authen- Om authenticatiegegevens tijdelijk op te slaan in de hoofdeenheid voor het tication Information]...
Pagina 244
De NTLM-authenticatie gebruiken 12.5 Werken met de WINS-server Als de WINS-server wordt geïnstalleerd om de naam om te zetten, stelt u het WINS-serveradres en de naamomzettingsmethode in. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [WINS Setting], en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 245
12.5 De NTLM-authenticatie gebruiken Werken met de direct hosting SMB service Door de direct hosting SMB-service in te schakelen kunt u de bestemming opgeven via het IP-adres (IPv4/IPv6) of de hostnaam. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SMB Setting] - [Direct Hosting Setting] en stelt dan [Direct Hosting Setting] in op [ON] (Standaard: [ON]).
Pagina 246
De LDAP-authenticatie gebruiken 12.6 12.6 De LDAP-authenticatie gebruiken Overzicht Wanneer u de LDAP-server voor gebruikersbeheer gebruikt, kunt u gebruikers van deze machine beperken via de authenticatie met LDAP. Door gebruik te maken van gebruikersauthenticatie kunt u beveiligings- en kostenbewuste, geavanceerde maatregelen mogelijk maken, zoals de toegang tot deze machine beperken voor gebruikers, het gebruik van bepaalde functie door de gebruiker beperken en de gebruiksstatus van deze machine beheren.
Pagina 247
12.6 De LDAP-authenticatie gebruiken Basisinstellingen voor de LDAP-authenticatie configureren Registreer uw authenticatieserver op deze machine. Verander bovendien de authenticatiemethode van deze machine zodat authenticatie wordt uitgevoerd met de geregistreerde authenticatieserver. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Edit] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 248
De LDAP-authenticatie gebruiken 12.6 Instellingen Beschrijving [General Settings] Selecteer de authenticatiemethode voor het aanmelden bij de LDAP-server. Selecteer een passende authenticatiemethode die voor uw LDAP-server moet worden gebruikt. [Simple] wordt standaard opgegeven. [Search Attribute] Voer het zoekkenmerk in dat moet worden gebruikt voor het zoeken van een account (met maximaal 64 tekens, inclusief een symboolmarkering -).
Pagina 249
12.6 De LDAP-authenticatie gebruiken Instellingen Beschrijving [When Number of Jobs Stelt het maximum aantal vellen in dat elke gebruiker kan afdrukken. Se- Reach Maximum] lecteer hier een maatregel als het aantal vellen groter is dan het maximale aantal vellen dat kan worden afgedrukt. •...
Pagina 250
De LDAP-authenticatie gebruiken 12.6 Werken met SSL-communicatie Communicatie tussen deze machine en de LDAP-server is gecodeerd met SSL. Configureer de instelling als uw omgeving SSL gecodeerde communicatie met de LDAP-server vereist. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Edit] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 251
12.7 NDS over IPX-authenticatie installeren 12.7 NDS over IPX-authenticatie installeren Overzicht Als u NDS (Novell Directory Service) of NetWare 5.1 of nieuwer gebruikt om gebruikers te beheren, kunt u gebruikers van deze machine beperken door gebruik te maken van NDS-authenticatie. Door gebruik te maken van gebruikersauthenticatie kunt u beveiligings- en kostenbewuste, geavanceerde maatregelen mogelijk maken, zoals de toegang tot deze machine beperken voor gebruikers, het gebruik van bepaalde functie door de gebruiker beperken en de gebruiksstatus van deze machine beheren.
Pagina 252
NDS over IPX-authenticatie installeren 12.7 Basisinstellingen configureren voor de NDS over IPX-authenticatie Registreer uw authenticatieserver op deze machine. Verander bovendien de authenticatiemethode van deze machine zodat authenticatie wordt uitgevoerd met de geregistreerde authenticatieserver. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Edit] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 253
12.7 NDS over IPX-authenticatie installeren In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [General Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [User Authentication] Als u de authenticatie uitvoert met een externe authenticatieserver, selec- teert u [ON (External Server)] of [ON (MFP + External Server)]. Als u de instelling dusdanig wilt configureren dat u zich, rekening houdend met het optreden van een of ander probleem op de externe authenticatie- server, toch op deze machine kunt aanmelden met de authenticatiefunctie,...
Pagina 254
NDS over IPX-authenticatie installeren 12.7 Als u in stap 2 [ON (MFP + External Server)] selecteert, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Temporarily Save Authentication Information] in de beheerdersmodus, en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Temporarily Save Authen- Om authenticatiegegevens tijdelijk op te slaan in de hoofdeenheid voor het...
Pagina 255
12.7 NDS over IPX-authenticatie installeren In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [NetWare Setting] - [NetWare Setting] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [IPX Setting] Selecteer [ON] om deze machine te gebruiken in de IPX-omgeving. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Ethernet Frame Type] Selecteer het Ethernet-frametype naargelang van uw omgeving.
Pagina 256
NDS over TCP/IP-authenticatie gebruiken 12.8 12.8 NDS over TCP/IP-authenticatie gebruiken Overzicht Als u NDS (Novell Directory Service) of NetWare 5.1 of nieuwer gebruikt om gebruikers te beheren, kunt u gebruikers van deze machine beperken door gebruik te maken van NDS-authenticatie. Door gebruik te maken van gebruikersauthenticatie kunt u beveiligings- en kostenbewuste, geavanceerde maatregelen mogelijk maken, zoals de toegang tot deze machine beperken voor gebruikers, het gebruik van bepaalde functie door de gebruiker beperken en de gebruiksstatus van deze machine beheren.
Pagina 257
12.8 NDS over TCP/IP-authenticatie gebruiken Basisinstellingen configureren voor de NDS over TCP/IP-authenticatie Registreer uw authenticatieserver op deze machine. Verander bovendien de authenticatiemethode van deze machine zodat authenticatie wordt uitgevoerd met de geregistreerde authenticatieserver. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Edit] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 258
NDS over TCP/IP-authenticatie gebruiken 12.8 In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [General Settings] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [User Authentication] Als u de authenticatie uitvoert met een externe authenticatieserver, selec- teert u [ON (External Server)] of [ON (MFP + External Server)]. Als u de instelling dusdanig wilt configureren dat u zich, rekening houdend met het optreden van een of ander probleem op de externe authenticatie- server, toch op deze machine kunt aanmelden met de authenticatiefunctie,...
Pagina 259
12.8 NDS over TCP/IP-authenticatie gebruiken Als u in stap 2 [ON (MFP + External Server)] selecteert, selecteert u [User Auth/Account Track] - [External Server Settings] - [Temporarily Save Authentication Information] in de beheerdersmodus, en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Temporarily Save Authen- Om authenticatiegegevens tijdelijk op te slaan in de hoofdeenheid voor het...
Pagina 260
Verzenden naar uw adres (Scan to Me) 12.9 12.9 Verzenden naar uw adres (Scan to Me) Scan to Me is een functie die de originele gegevens die op deze machine zijn gescand, probleemloos verzendt naar uw adres. De volgende voorbereiding is vereist voor het gebruik van de functie Scan to Me. De Scannen naar e-mail-omgeving configureren De MFP-authenticatie of externe serverauthenticatie installeren Een e-mailadres registreren als registratiegegevens van de gebruiker...
Pagina 261
12.10 Een eenmalige aanmeldingsomgeving bouwen voor de SMB-verzending 12.10 Een eenmalige aanmeldingsomgeving bouwen voor de SMB-verzending Door gebruik te maken van de authenticatiegegevens van de gebruiker (aanmeldingsnaam en wachtwoord) van deze machine als authenticatiegegevens (hostnaam en wachtwoord) van een SMB-bestemming, kunt u het probleem voorkomen dat authenticatiegegevens van een SMB-bestemming moeten worden opgegeven, zodat een eenmalige aanmeldingsomgeving voor de SMB-verzending kan worden opgebouwd.
Pagina 262
Privileges instellen om de functies van deze machine te gebruiken per gebruiker of account 12.11 12.11 Privileges instellen om de functies van deze machine te gebruiken per gebruiker of account 12.11.1 Beschikbare functies beperken op gebruiker of account Met Gebruikersauthenticatie of Gebruikersregistratie kunt u de beschikbare functies beperken op gebruiker of account.
Pagina 263
12.11 Privileges instellen om de functies van deze machine te gebruiken per gebruiker of account Functies Beschrijving [Mobile/PDA] Selecteer of u het afdrukken van bestanden vanaf een Bluetooth-compati- bel apparaat is toegestaan. Deze optie is beschikbaar wanneer u bestanden afdrukt vanaf een Blue- tooth-compatibel apparaat dat op deze machine is ingeschakeld.
Pagina 264
Privileges instellen om de functies van deze machine te gebruiken per gebruiker of account 12.11 12.11.3 Beschikbare functies voor openbare gebruikers beperken Wanneer u toegang door openbare gebruikers (niet-geregistreerde gebruikers) toestaat, kunt u de functies die voor openbare gebruikers ter beschikking staan beperken. U kunt ook de bestemmingen die toegankelijk zijn voor openbare gebruikers, beperken.
Pagina 265
12.12 Het maximale aantal kopieën per gebruiker of account beheren 12.12 Het maximale aantal kopieën per gebruiker of account beheren Met Gebruikersauthenticatie of Gebruikersregistratie kunt u het maximale aantal kopieën opgeven per gebruiker of account. U kunt ook de maximale limiet instellen voor het aantal gebruikersboxen dat kan worden geregistreerd.
Pagina 266
Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken 12.13 12.13 Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken 12.13.1 Methoden om de toegang tot bestemmingen te beperken U kunt de toegang tot bestemmingen beperken voor elke gebruiker op deze machine. De volgende drie methoden zijn beschikbaar voor het beperken van de toegang tot bestemmingen.
Pagina 267
12.13 Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken Het toegelaten toegangsniveau instellen In de beheerdersmodus, selecteert u [Store Address] - [Address Book] - [Edit]. Selecteer vervolgens [Set direct Reference Allowed Level] en stel daarna het toegelaten toegangsniveau in voor het adresboek.
Pagina 268
Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken 12.13 In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [User Authentication Setting] - [User Registration] - [Edit]. Schakel vervolgens het selectievakje [Access Allowed Level] in en stel het toegelaten toegangsniveau in voor de geregistreerde gebruiker. 12-48 d-Color MF752/652...
Pagina 269
12.13 Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken 12.13.3 Beheer op basis van de referentie toegelaten groep Referentie toegelaten groep Deze functie sorteert meerdere bestemmingen die op deze machine zijn geregistreerd in een verwante groep (toegelaten referentiegroep) zoals een groep klanten per afdeling. Stel een toegelaten referentiegroep in voor elke gebruiker om de toegang tot bestemmingen te beperken.
Pagina 270
Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken 12.13 In de beheerdersmodus, selecteert u [Store Address] - [Address Book] - [Edit]. Selecteer vervolgens [Search from Reference Allowed Group] en wijs vervolgens de toegelaten referentiegroep toe voor het adresboek. 12-50 d-Color MF752/652...
Pagina 271
12.13 Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [User Authentication Setting] - [User Registration] - [Edit]. Schakel vervolgens het selectievakje [Reference Allowed Group] in en wijs een toegelaten referentiegroep toe aan de geregistreerde gebruiker. d-Color MF752/652 12-51...
Pagina 272
Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken 12.13 12.13.4 Het toegelaten toegangsniveau van de toegelaten groep voor beheer combineren Het toegelaten toegangsniveau van de toegelaten referentiegroep combineren Een combinatie van het toegelaten toegangsniveau en de toegelaten referentiegroep biedt een flexibeler beheer.
Pagina 273
12.13 Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken Een toegelaten toegangsniveau en toegelaten referentiegroep tegelijk instellen Stel zowel een toegelaten toegangsniveau als een toegelaten referentiegroep in voor een gebruiker. Om het adresboek te beheren door het toegelaten toegangsniveau te combineren met de toegelaten referentiegroep, registreert u een toegelaten referentiegroep waarvoor een toegelaten toegangsniveau is ingesteld en wijst u dit toe aan het adresboek.
Pagina 274
Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken 12.13 In de beheerdersmodus, selecteert u [Store Address] - [Address Book] - [Edit] en stelt u vervolgens een toegelaten referentiegroep of toegelaten toegangsniveau in voor het adresboek. % Om het adresboek te beheren door het toegelaten toegangsniveau te combineren met de toegelaten referentiegroep, wijst u een toegelaten referentiegroep waarvoor een toegelaten toegangsniveau is ingesteld toe aan het adresboek.
Pagina 275
12.13 Toegang tot bestemmingen voor elke gebruiker beperken In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [User Authentication Setting] - [User Registration] - [Edit] en stelt u vervolgens een toegelaten referentiegroep en toegelaten toegangsniveau in voor de geregistreerde gebruiker. % Als u een toegelaten referentiegroep opgeeft voor een geregistreerde gebruiker, betekent dit dat u een toegelaten referentiegroep zelf opgeeft.
Pagina 276
Het weergavepatroon van de functietoetsen wijzigen per gebruiker of account 12.14 12.14 Het weergavepatroon van de functietoetsen wijzigen per gebruiker of account Overzicht Deze machine biedt drie weergavepatronen om in elke modus functietoetsen weer te geven of te verbergen. Als Gebruikersauthenticatie of Gebruikersregistratie is geïnstalleerd op deze machine, kunt u een weergavepatroon van de functietoetsen selecteren dat moet worden weergegeven in elk modusscherm voor elke gebruiker of gebruikersregistratie.
Pagina 277
12.14 Het weergavepatroon van de functietoetsen wijzigen per gebruiker of account Het weergavepatroon van de functietoetsen selecteren per gebruiker In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [User Authentication Setting] - [User Registration] - [Edit] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Copy/Print Screen]...
Pagina 278
Het weergavepatroon van de functietoetsen wijzigen per gebruiker of account 12.14 Het weergavepatroon van de functietoetsen selecteren per account In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [Account Track Settings] - [Edit] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Copy/Print Screen] Om een weergavepatroon te selecteren van functietoetsen die u wilt weer-...
Pagina 279
12.15 De bewerkingen van de functie ID & afdrukken opgeven 12.15 De bewerkingen van de functie ID & afdrukken opgeven De functie ID & afdrukken slaat afdrukgegevens op in de ID & afdrukken gebruikersbox van deze machine in een omgeving waar de gebruikersauthenticatie is geïnstalleerd. Omdat de gegevens niet binnenkort worden afgedrukt, verhindert deze functie dat gedrukt materiaal verloren zou gaan of onbewaakt zou worden achtergelaten.
Pagina 280
Algemene instellingen configureren bij het gebruik van de authenticatiefunctie 12.16 12.16 Algemene instellingen configureren bij het gebruik van de authenticatiefunctie Stel in hoe de kleurafdruk en de bewerking bij het afmelden van deze machine moet worden beheerd als de gebruikersauthenticatie of gebruikersregistratie is geïnstalleerd op deze machine. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [User/Account Common Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 281
12.17 Afdrukopdrachten zonder authenticatiegegevens beperken 12.17 Afdrukopdrachten zonder authenticatiegegevens beperken Selecteer of afdrukopdrachten zonder authenticatie-informatie worden toegelaten. Dit zijn opdrachten die zijn opgedragen zonder de juiste instellingen voor de gebruikersauthenticatie of gebruikersregistratie te configureren via het printerstuurprogramma. In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [Print without Authentication] en stelt u [Print without Authentication] in op [Restrict] (standaard: [Restrict]).
Pagina 282
Afdrukken zonder wachtwoord (snelle authenticatie voor afdruk) 12.18 12.18 Afdrukken zonder wachtwoord (snelle authenticatie voor afdruk) Overzicht Configureer de instellingen zodat de authenticatie (zonder wachtwoord) alleen op basis van de gebruikersnaam is toegestaan wanneer het printerstuurprogramma wordt gebruikt voor het afdrukken in een omgeving waar de gebruikersauthenticatie wordt toegepast.
Pagina 283
12.18 Afdrukken zonder wachtwoord (snelle authenticatie voor afdruk) De server voor Snelle authenticatie voor afdruk registreren U moet de LDAP-server vragen over de gebruikersnaam om toestemming te krijgen voor toegang tot deze machine in een omgeving waar de externe serverauthenticatie wordt gebruikt. Deze LDAP-server wordt server Snelle authenticatie voor afdruk genoemd.
Pagina 284
Afdrukken zonder wachtwoord (snelle authenticatie voor afdruk) 12.18 Instellingen Beschrijving [General Settings] Selecteer de authenticatiemethode voor het aanmelden bij de LDAP-server. Selecteer een passende authenticatiemethode die voor uw LDAP-server moet worden gebruikt. • [Simple] • [Digest-MD5] • [GSS-SPNEGO] • [NTLM v1] •...
Pagina 285
12.18 Afdrukken zonder wachtwoord (snelle authenticatie voor afdruk) Werken met SSL-communicatie Communicatie tussen deze machine en de LDAP-server is gecodeerd met SSL. Configureer de instelling als uw omgeving SSL gecodeerde communicatie met de LDAP-server vereist. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [Simple Print Authentication Setting] - [Register Simple Print Authentication Server] - [Edit] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 286
Afdrukken zonder wachtwoord (snelle authenticatie voor afdruk) 12.18 Instellingen Beschrijving [Expiration Date Con- Bevestig of het certificaat is verlopen. firmation] Bevestig voor het vervallen van het certificaat in de volgende volgorde. • OCSP-service (Online Certificate Status Protocol) • CRL (Certificate Revocation List) [Do Not Confirm] wordt standaard opgegeven.
Pagina 287
12.19 Werken met de authenticatie-eenheid 12.19 Werken met de authenticatie-eenheid 12.19.1 Bewerkingen instellen van de authenticatie-eenheid Authenticatie-eenheid (IC-kaarttype) Als u de optionele authenticatie-eenheid (IC-kaarttype) gebruikt, kunt u aanmelden bij deze machine of een afdrukopdracht uitvoeren met de IC-kaartauthenticatiefunctie. In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [Authentication Device Settings] en selecteert u vervolgens hoe u wilt aanmelden bij deze machine (standaard: [Card authentication]).
Pagina 288
Werken met de authenticatie-eenheid 12.19 Authenticatie-eenheid (Biometrisch type) Als u de optionele authenticatie-eenheid (biometrisch type) gebruikt, kunt u aanmelden bij deze machine of een afdrukopdracht uitvoeren met de bio-authenticatiefunctie. In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [Authentication Device Settings] en stelt u vervolgens de bewerking in van de bio-authenticatie-eenheid en hoe u wilt aanmelden bij deze machine.
Pagina 289
12.19 Werken met de authenticatie-eenheid Basisinstellingen voor de LDAP-IC-kaartauthenticatie configureren In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [LDAP-IC Card Authentication Setting] - [LDAP-IC Card Authentication Setting], en stelt u [LDAP-IC Card Authentication Setting] in op [ON] (standaard: [OFF]). In de beheerdersmodus selecteert u [User Auth/Account Track] - [LDAP-IC Card Authentication Setting] - [Server Registration] - [Edit] en registreert u de informatie van de LDAP-server die moet worden gebruikt voor het authenticeren van de gebruikers-ID van de IC-kaart.
Pagina 290
Werken met de authenticatie-eenheid 12.19 Instellingen Beschrijving [Server Address] Voer het adres van de LDAP-server in die moet worden gebruikt voor het authenticeren van de gebruikers-ID van de IC-kaart. Gebruik een van de volgende indelingen. • Voorbeeld van hostnaam: "host.example.com" •...
Pagina 291
12.19 Werken met de authenticatie-eenheid Werken met SSL-communicatie Communicatie tussen deze machine en de LDAP-server is gecodeerd met SSL. Configureer de instelling als uw omgeving SSL gecodeerde communicatie met de LDAP-server vereist. In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [LDAP-IC Card Authentication Setting] - [Server Registration] - [Edit] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 292
Werken met de authenticatie-eenheid 12.19 Instellingen Beschrijving [Expiration Date Con- Bevestig of het certificaat is verlopen. firmation] Bevestig voor het vervallen van het certificaat in de volgende volgorde. • OCSP-service (Online Certificate Status Protocol) • CRL (Certificate Revocation List) [Do Not Confirm] wordt standaard opgegeven. 12.19.3 De authenticatiekaart-ID opnemen in de tellerinformatie van deze machine U kunt instellingen configureren zodat de authenticatiekaart-ID wordt opgenomen in de tellerinformatie die de gebruiksstatus van deze machine bijhoudt.
Pagina 295
13.1 Een certificaat maken voor deze machine om te communiceren via SSL De beveiliging versterken 13.1 Een certificaat maken voor deze machine om te communiceren via SSL Overzicht De communicatie tussen deze machine en de computer kan worden gecodeerd met SSL om de beveiliging te verbeteren.
Pagina 296
Een certificaat maken voor deze machine om te communiceren via SSL 13.1 Het certificaat gebruiken dat bij de levering is gecertificeerd Selecteer een aanmeldingsmodus om SSL-communicatie in te schakelen. Selecteer ook de SSL-coderingssterkte. In de beheerdersmodus, selecteert u [Security] - [PKI Settings] - [SSL Setting] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 297
13.1 Een certificaat maken voor deze machine om te communiceren via SSL Zelf een certificaat maken Maak met deze machine een certificaat aan. De Certificeringsinstantie (CA) is niet vereist voor een zelf aangemaakt certificaat en kan gewoon worden gebruikt zodra de nodige informatie is ingevoerd om het certificaat aan te maken.
Pagina 298
Een certificaat maken voor deze machine om te communiceren via SSL 13.1 De certificeringsinstantie aanvragen voor het verstrekken van een certificaat Maak aanvraaggegevens voor het ondertekenen van het certificaat op deze machine aan en vraag een vertrouwde certificeringsinstantie (CA) om een certificaat uit te vaardigen voor de machine. Wanneer de gegevens na onderzoek van de Certificeringsinstantie terugkomen, registreert u de gegevens met deze machine.
Pagina 299
13.1 Een certificaat maken voor deze machine om te communiceren via SSL Klik op [Save]. % Klik op deze knop om aanvraaggegevens voor het ondertekenen van het certificaat op uw computer op te slaan als een bestand. De aanvraaggegevens voor het ondertekenen van het certificaat verzenden naar de certificeringsinstantie.
Pagina 300
De certificaten voor deze machine beheren 13.2 13.2 De certificaten voor deze machine beheren 13.2.1 Verschillende certificaten gebruiken, afhankelijk van de toepassing Deze machine kan meerdere certificaten beheren en, afhankelijk van de toepassing (protocol), verschillende certificaten gebruiken. In de beheerdersmodus klikt u op [Security] - [PKI Settings] - [Protocol Setting] - [Create] en selecteert u een certificaat dat moet worden gebruikt voor het protocol.
Pagina 301
13.2 De certificaten voor deze machine beheren Protocol1 Protocol2 Toepassing [SSL] [IPsec] Wordt gebruikt voor het activeren van IPsec-communi- catie op deze machine. [SSL] [Remote Panel] Wanneer het bedieningspaneel op deze machine op af- stand wordt bediend met de specifieke software, wordt dit gebruikt voor de volgende toepassingen: •...
Pagina 302
De certificaten voor deze machine beheren 13.2 13.2.3 Een certificaat importeren Het geëxporteerde certificaat kan worden geïmporteerd op deze machine. In de beheerdersmodus selecteert u [Security] - [PKI Settings] - [Device Certificate Setting] - [Setting] - [Import Certificate], klikt u op [Browse] om het te importeren certificaat op te geven. Voer het wachtwoord in (met maximaal 32 tekens) en klik vervolgens op [OK].
Pagina 303
13.3 De instellingen voor de certificaatverificatie configureren 13.3 De instellingen voor de certificaatverificatie configureren 13.3.1 Een certificaat voor peer controleren U kunt de instellingen configureren voor het controleren van de betrouwbaarheid van het certificaat (vervaldatum, CN, sleutelgebruik, enz.). Om de vervaldatum van het certificaat te controleren, registreert u de URL van de OCSP-service (Online Certificate Status Protocol).
Pagina 304
De instellingen voor de certificaatverificatie configureren 13.3 Instellingen Beschrijving [Password] Voer het wachtwoord in van de gebruikersnaam die u hebt ingevoerd in [User Name] (maximaal 63 tekens). Om het wachtwoord in te voeren (wijzigen), schakelt u het selectievakje [Password is changed.] in en voert vervolgens een nieuw wachtwoord in. [Address not using Voer, indien nodig, het adres in dat geen gebruik maakt van de Proxy Server]...
Pagina 305
13.3 De instellingen voor de certificaatverificatie configureren Hoe importeren Importeer externe certificaten die worden gebruikt om de certificaatketen (het certificaatpad) te valideren op deze machine. In de beheerdersmodus, selecteert u [Security] - [PKI Settings] - [External Certificate Setting] en klikt u op [New Registration].
Pagina 306
Gebruikerscertificaten automatisch registreren op deze machine 13.4 13.4 Gebruikerscertificaten automatisch registreren op deze machine Een gebruikerscertificaat registreren dat moet worden gebruikt voor het coderen van een e-mailbericht met S/MIME. De volgende twee methoden zijn beschikbaar voor het registreren van een gebruikerscertificaat: Een gebruikerscertificaat registreren als registratie-informatie van de bestemming wanneer het e-mailadres is geregistreerd op deze machine.
Pagina 307
13.4 Gebruikerscertificaten automatisch registreren op deze machine Instellingen Beschrijving [Chain] Bevestig of er een probleem is in de certificaatketen (certificaatpad). De keten wordt gevalideerd door te verwijzen naar de externe certificaten die op deze machine worden beheerd. [Do Not Confirm] wordt standaard opgegeven. [Expiration Date Con- Bevestig of het certificaat is verlopen.
Pagina 308
De toegang tot deze machine beheren via het IP-adres 13.5 13.5 De toegang tot deze machine beheren via het IP-adres De toegang van de computer tot deze machine kan worden beheerd via het IP-adres. Dit wordt "IP-adresfilter" genoemd. U kunt beide IP-adressen opgeven waarvoor toegang wordt verleend tot deze machine en de adressen die geen toegang tot machine krijgt.
Pagina 309
13.6 IPsec-communicatie gebruiken 13.6 IPsec-communicatie gebruiken Configureer de instellingen als IPsec is geïnstalleerd in uw omgeving. De IPSec-technologie voorkomt het vervalsen of lekken van gegevens op basis van het IP-pakket door gebruik te maken van codeertechnologie. Aangezien IPsec gegevens in de netwerklaag codeert, is een beveiligde communicatie ook nog verzekerd als u in een laag erboven of in toepassingen protocollen gebruikt die geen codering ondersteunen.
Pagina 310
IPsec-communicatie gebruiken 13.6 Klik onder [SA] in [IPsec Setting] op [Create] en registreer de Security Association (SA). % Er kunnen maximaal 10 groepen worden geregistreerd voor de SA. Instellingen Beschrijving [Name] Voer een SA-naam (tot 10 tekens) in. [Encapsulation Mode] Selecteer een IPsec-werkingsmodus.
Pagina 311
13.6 IPsec-communicatie gebruiken Instellingen Beschrijving [IKE Setting] IKE-instellingen die voor deze SA worden gebruikt, configureren. [Authentication Selecteer een authenticatiemethode. Method] [ESP Encryption [Security Protocol][ESP], configureer het ESP-coderingsalgoritme. Algorithm] [ESP Authentication [Security Protocol][ESP], configureer het ESP-authenticatie-algoritme. Algorithm] [AH Authentication [Security Protocol][AH], configureer het AH-authenticatie-algoritme. Algorithm] [Perfect Forward Schakel die selectievakje in als u de IKE-sterkte wilt verhogen.
Pagina 312
IPsec-communicatie gebruiken 13.6 Instellingen Beschrijving [Name] Voer een peer-naam in (maximaal 10 tekens). [Set IP Address] Geef het IP-adres van de peer op. [Pre-Shared Key Text] Voer de vooraf gedeelde toetstekst die u met de peer wilt delen toe (met maximaal 128 tekens).
Pagina 313
13.6 IPsec-communicatie gebruiken Configureer de volgende instellingen in [Enable IPsec]. Instellingen Beschrijving [IPsec] Selecteer [ON] om de IPsec te gebruiken. [Dead Peer Detection] Als er geen antwoord kan worden bevestigd van de peer in een bepaalde periode, wordt de SA met de peer verwijderd. Selecteer de wachttijd vooraleer informatie ter bevestiging van overleving wordt verzonden naar de peer die niet heeft gereageerd.
Pagina 314
IPsec-communicatie gebruiken 13.6 Klik onder [IPsec Policy] in [Enable IPsec] op [Create] en configureer dan de volgende instellingen. % IP-pakketvoorwaarden kunnen worden vastgelegd om IP-pakketten door te laten of toe te staan die voldoen aan alle voorwaarden. Instellingen Beschrijving [Name] Voer een naam in voor het IPSec-beleid (maximaal 10 tekens).
Pagina 315
13.7 IEEE802.1x-authenticatie gebruiken 13.7 IEEE802.1x-authenticatie gebruiken Indien IEEE802.1X-authenticatie is geïnstalleerd in uw omgeving, configureert u de volgende instellingen. Wanneer u IEEE802.1X-authenticatie gebruikt, kunt u alleen apparaten die gemachtigd zijn door beheerders, verbinden met de LAN-omgeving. Apparaten die niet zijn geauthenticeerd krijgen geen toegang tot het netwerk, en dit zorgt dus voor een strikte beveiliging.
Pagina 316
IEEE802.1x-authenticatie gebruiken 13.7 Instellingen Beschrijving [EAP-TTLS] Configureer de EAP-TTLS-instellingen als [EAP-Type] is ingesteld op [EAP-TTLS] of [Depend on Server]. • [anonymous]: voer de anonieme naam in die moet worden gebruikt voor EAP-TTLS-authenticatie (met maximaal 128 tekens). • [Inner Authentication Protocol]: selecteer een intern authenticatieproto- col voor EAP-TTLS.
Pagina 317
13.8 Gegevens verzenden naar de geauthenticeerde gedeelde map (Scan to Authorized Folder) 13.8 Gegevens verzenden naar de geauthenticeerde gedeelde map (Scan to Authorized Folder) Scan to Authorized Folder De authenticatie-informatie van de gebruikers die zijn aangemeld bij deze machine, wordt gebruikt om toegang te krijgen tot een gedeelde map op het netwerk, zodat ze originele gegevens die op deze machine zijn gescand, te verzenden.
Pagina 318
Gegevens verzenden naar de geauthenticeerde gedeelde map (Scan to Authorized Folder) 13.8 De directe invoer van adressen beperken In de beheerdersmodus, selecteert u [User Auth/Account Track] - [Scan to Authorized Folder Settings] en stelt u [Scan to Authorized Folder Settings] in op [ON] (standaard: [OFF]). 13-26 d-Color MF752/652...
Pagina 319
13.9 Het gebruik van de gebruiker van registratie/wijziging uitschakelen 13.9 Het gebruik van de gebruiker van registratie/wijziging uitschakelen Deze machine kan de volgende bewerkingen van de gebruiker uitschakelen: Adressen registreren/wijzigen Biometrische/IC-kaartinformatie registreren Het afzenderadres ("Van"-adres) wijzigen voor e-mailverzendingen De gebruikersauthenticatie en gebruikersregistratie synchroniseren voor elke gebruiker In de beheerdersmodus, selecteert u [Security] - [Restrict User Access] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 320
Werken met de kopieerbeveiligingsfunctie 13.10 13.10 Werken met de kopieerbeveiligingsfunctie Schakel de kopieerbeveiligingsfunctie en de wachtwoordkopiefunctie in. Om de functies voor de kopieerblokkering en wachtwoordkopie te gebruiken, hebt u de optionele beveiligingskit vereist. In de beheerdersmodus, selecteert u [Security] - [Copy Security] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Copy Guard]...
Pagina 321
13.11 Het bewerkingslogboek van het bedieningspaneel opslaan 13.11 Het bewerkingslogboek van het bedieningspaneel opslaan Het bewerkingslogboek op het bedieningspaneel voor het scannen of verzenden van faxen, kan worden opgeslagen als een verzendbewerkingslogboek. Het bedieningspaneel van deze machine kan worden gebruikt voor het opslaan van logboekinformatie over wanneer en welke toetsen worden ingedrukt.
Pagina 322
Het bewerkingslogboek van het bedieningspaneel opslaan 13.11 13-30 d-Color MF752/652...
Pagina 325
14.1 Het machinevermogen beheren voor energiebesparing De machinestatus beheren 14.1 Het machinevermogen beheren voor energiebesparing 14.1.1 De voedingstoets/energiebesparingsfunctie instellen Het gebruik van de voedingstoets op het bedieningspaneel en de instellingen die relevant zijn voor de energiebesparingsfunctie van deze machine kunnen worden gewijzigd. In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Timer Setting] - [Power Settings] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 326
Het machinevermogen beheren voor energiebesparing 14.1 Instellingen Beschrijving [Power Save Settings] Als [Power Save] is geselecteerd voor [Power Key Setting], selecteert u het type Spaarstandmodus waarnaar u wilt schakelen wanneer u op de voe- dingstoets op het bedieningspaneel drukt. • [Low Power]: schakelt naar de spaarstandfunctie.
Pagina 327
14.1 Het machinevermogen beheren voor energiebesparing 14.1.2 Naar de spaarstandmodus schakelen op een opgegeven tijdstip (weektimer) U kunt de weektimer gebruiken voor het automatisch schakelen tussen de normale en de spaarstandmodus. Met de weektimerfunctie kunt u op een efficiënte manier energie besparen volgens uw gebruiksomgeving. De volgende drie methoden zijn beschikbaar voor het configureren van de weektimerplanning.
Pagina 328
Het machinevermogen beheren voor energiebesparing 14.1 Instellingen Beschrijving [Power Save Mode Selecteer een Spaarstandmodus waarnaar de machine gaat op basis van Setting] de weektimer. • [ErP Auto Power OFF]: een modus die een hogere efficiëntere energie- besparing biedt. In deze modus kunt u niet alle opdrachten ontvangen. •...
Pagina 329
14.2 De zomertijdinstellingen configureren 14.2 De zomertijdinstellingen configureren Schakel de zomertijdfunctie op deze machine in. U kunt ook instellen om de zomertijd op de opgegeven datum automatisch in te schakelen op deze machine. In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Daylight Saving Time] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 330
De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3 14.3 De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3.1 Een functie wijzigen die moet worden toegewezen aan een toets Register Selecteer een functie die moet worden toegewezen aan een toets Register op het bedieningspaneel om te voldoen aan uw omgeving.
Pagina 331
14.3 De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3.2 Functies selecteren die in het hoofdmenu moeten worden geschikt Druk op de Menu-toets op het bedieningspaneel om het hoofdmenu weer te geven. In het hoofdmenu kunt u sneltoetsen ordenen waaraan u de gewenste functies hebt toegewezen. Het hoofdmenu kan worden uitgebreid naar een dubbel scherm en u kunt 23 sneltoetsen vrij selecteren volgens uw gebruiksomgeving.
Pagina 332
De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3 Selecteer een functie die aan een sneltoets moet worden toegewezen. Instellingen Beschrijving [Function Name] Selecteer een functiecategorie die aan een sneltoets moet worden toegewezen. • [Function]: maak een sneltoets naar het hoofdscherm, zoals de kopi- eer- of fax/scanfunctie.
Pagina 333
14.3 De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3.3 Het thema van het hoofdmenu wijzigen De achtergrondkleur, enz. van het hoofdmenu wordt gewijzigd volgens uw voorkeuren. In de beheerdersmodus selecteert u [System Settings] - [Main Menu Display Settings], en selecteert u uw favoriet thema.
Pagina 334
De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3 14.3.4 Functietoetsen selecteren die op het hoofdscherm moeten worden weergegeven (een weergavepatroon gebruiken) Deze machine biedt drie weergavepatronen om in elke modus functietoetsen weer te geven of te verbergen. Het weergavepatroon kan worden gewijzigd naar een van de drie bovenstaande types, afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden van de functietoets.
Pagina 335
14.3 De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3.5 Functietoetsen selecteren die op het hoofdscherm moeten worden weergegeven (individuele specificatie) Overzicht Wijzig het type of de lay-out van de functietoetsen die moeten worden weergegeven op het hoofdscherm, in elke modus U kunt de vaak gebruikte functietoetsen in het hoofdmenu ordenen of ongebruikte functietoetsen verbergen, afhankelijk van de gebruiksvoorwaarden voor de functietoetsen.
Pagina 336
De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3 Laat de wijziging van functietoetsen toe in elke modus Laat het wijzigen toe van de functietoetsen die moeten worden weergegeven op het hoofdscherm, in elke modus. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [Function Display Key Permission Setting] en stelt u vervolgens [Copy/Print] of [Send/Save] in op [Allow].
Pagina 337
14.3 De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen De functietoetsen wijzigen in de kopieermodus Selecteer de functietoetsen die moeten worden weergegeven in het hoofdscherm in de kopieerfunctie en het scherm voor de afdrukinstellingen in de gebruikersboxfunctie. U kunt maximaal 14 functietoetsen registreren. In de beheerdersmodus selecteert u [System Settings] - [Function Display Key] - [Copy/Print] om het nummer te selecteren van de functietoets waarvoor u de instelling wilt wijzigen en klikt u vervolgens op [Edit].
Pagina 338
De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3 Selecteer een functie die aan een sneltoets moet worden toegewezen. % Functies zijn gegroepeerd per categorie. Klik op [Display] om de functies in elke categorie weer te geven, zodat u een doel kunt selecteren. 14-16 d-Color MF752/652...
Pagina 339
14.3 De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen Functietoetsen wijzigen in de fax/scanmodus Selecteer de op het hoofdscherm in de fax/scan-modus weer te geven functietoets en het verzend- of opslaginstellingenscherm in de gebruikersboxmodus. U kunt maximaal 7 functietoetsen registreren. In de beheerdersmodus selecteert u [System Settings] - [Function Display Key] - [Send/Save] om het nummer te selecteren van de functietoets waarvoor u de instelling wilt wijzigen en klikt u vervolgens op [Edit].
Pagina 340
De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3 Selecteer een functie die aan een sneltoets moet worden toegewezen. % Functies zijn gegroepeerd per categorie. Klik op [Display] om de functies in elke categorie weer te geven, zodat u een doel kunt selecteren. 14-18 d-Color MF752/652...
Pagina 341
14.3 De omgeving van het bedieningspaneel aanpassen 14.3.6 Hiermee kunt u de weergavetaal op het tiptoetsscherm wijzigen Geef de toets [Language] weer op het tiptoetsscherm om een tijdelijke wijziging van de weergavetaal op het tiptoetsscherm van deze machine toe te staan. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [Temporarily Change Language] en stelt u [Temporarily Change Language] in op [ON] (standaard: [OFF]).
Pagina 342
De machinestatus melden via e-mail 14.4 14.4 De machinestatus melden via e-mail Overzicht Als zich op deze machine een waarschuwing voordoet, zoals papier bijvullen, toner vervangen of een papierstoring, kan deze worden verzonden naar een geregistreerd e-mailadres. Voor het verzenden van de machinestatus via e-mail, moet u de onderstaande procedure volgen voor het configureren van de instellingen.
Pagina 343
14.4 De machinestatus melden via e-mail Instellingen Beschrijving [JAM] Schakel dit selectievakje in om een melding te verzenden als het papier vastloopt. [PM Call] Schakel dit selectievakje in om een melding te verzenden als een periodie- ke inspectie vereist is. [Replace Staples] Schakel dit selectievakje in om een melding te verzenden als de nietjes op- gebruikt raken.
Pagina 344
De machineteller melden via e-mail 14.5 14.5 De machineteller melden via e-mail Overzicht De tellerinformatie die door deze machine wordt beheerd, kan worden verzonden naar het geregistreerde e-mailadres. De informatie is handig om de afbeelding van de gebruikersstatus van deze machine weer te geven.
Pagina 345
14.5 De machineteller melden via e-mail De instellingen voor de tellermelding configureren E-mailadressen voor de bestemming registreren. U kunt maximaal drie e-mailadressen voor bestemmingen registreren. Stel ook de meldingsplanning in. In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Total Counter Notification Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 346
De machineteller melden via e-mail 14.5 Instellingen Beschrijving [Register Notification Voer het e-mailadres van de bestemming in (met 320 tekens, zonder Address] spaties). Selecteer de meldingsplanning voor elke bestemming. Selecteer ook of ecoverwante informatie moet worden verzonden. Tips Als [Send notice after setting complete] is ingesteld op [ON], wordt een testmelding verzonden naar de geregistreerde e-mailadressen wanneer u op [OK] klikt.
Pagina 347
14.6 De machine beheren via SNMP 14.6 De machine beheren via SNMP Overzicht Als u netwerkapparaten beheert via SNMP (Simple Network Management Protocol), kunt u de informatie van deze machine ophalen en bewaken via het netwerk. Deze machine ondersteunt de TCP/IP- en IPX-omgevingen.
Pagina 348
De machine beheren via SNMP 14.6 De instellingen voor het gebruik van SNMP configureren SNMP inschakelen. Geef ook op of u de authenticatie-instelling of TRAP-functie van SNMP wilt gebruiken. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SNMP Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 349
14.6 De machine beheren via SNMP Instellingen Beschrijving [Write Community Schakel dit selectievakje in om lezen en schrijven toe te staan. Voer ook Name] een community-naam in die wordt gebruikt voor het lezen en schrijven (met maximaal 15 tekens, behalve spaties, \, ,' ,", en #). [SNMP v3 Setting] Wanneer u SNMP v3 gebruikt, configureert u de instellingen die relevant zijn voor SNMP v3.
Pagina 350
De machine beheren via SNMP 14.6 Om de machinestatus te melden met de SNMP TRAP-functie, selecteert u in de beheerdersmodus [Maintenance] - [Status Notification Setting] - [IP Address] of [IPX Address] - [Edit] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Notification Address] Geef het adres op dat op de hoogte moet worden gebracht van de machi-...
Pagina 351
14.6 De machine beheren via SNMP Instellingen Beschrijving [Job Finished] Schakel dit selectievakje in om een melding te verzenden als een opdracht voltooid is. [Hole-Punch Scrap Box Schakel dit selectievakje in om een melding te verzenden als het perforeer- Full] afval moet worden verwijderd.
Pagina 352
De printerinformatie controleren 14.7 14.7 De printerinformatie controleren 14.7.1 De teller van deze machine controleren U kunt de informatie controleren van verschillende types tellers, zoals de totaalteller en tellers voor respectieve functies. In de beheerdersmodus selecteert u [Maintenance] - [Meter Count] om de informatie van verschillende tellers van deze machine te controleren.
Pagina 353
14.7 De printerinformatie controleren 14.7.2 De ROM-versie controleren Controleer de ROM-versie van deze machine. Voor het controleren van de informatie van de ROM-versie van deze machine, selecteert u in de beheerdersmodus de items [Maintenance] - [ROM Version]. d-Color MF752/652 14-31...
Pagina 354
De instelinformatie beheren 14.8 14.8 De instelinformatie beheren 14.8.1 De instelinformatie voor deze machine schrijven (importeren) Types informatie die kunnen worden geïmporteerd Verschillende types van instelinformatie die zijn opgeslagen (geëxporteerd) vanaf deze machine naar de computer, kunnen naar deze machine worden geschreven (geïmporteerd). U kunt de instelinformatie migreren die is geëxporteerd van een ander apparaat van hetzelfde model om het apparaat uit te wisselen.
Pagina 355
14.8 De instelinformatie beheren 14.8.2 De instelinformatie van deze machine opslaan (exporteren) Types informatie die kunnen worden geëxporteerd Er kunnen verschillende typen van instelinformatie van deze machine worden opgeslagen (geëxporteerd) naar de computer. Gebruik deze functie om een back-up te maken van verschillende types instellingsinformatie van deze machine.
Pagina 356
De instelinformatie beheren 14.8 14.8.3 De netwerkinstellingen opnieuw instellen De netwerkinstellingen van deze machine kunnen opnieuw worden ingesteld naar de standaard fabrieksstatus. In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Reset] - [Network Setting Clear] en klikt u vervolgens op [Clear]. 14.8.4 De netwerkinterface opnieuw opstarten Stel de controller van deze machine opnieuw in en start de netwerkinterface opnieuw op.
Pagina 357
14.8 De instelinformatie beheren 14.8.5 Alle adresgegevens verwijderen Alle adresgegevens die zijn geregistreerd op deze machine, kunnen worden verwijderd. In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Reset] - [Format All Destination] en klikt u op [Format]. d-Color MF752/652 14-35...
Pagina 358
Opdrachtlogboeken uitvoeren 14.9 14.9 Opdrachtlogboeken uitvoeren Vereiste bewerkingen voor het gebruik van deze functie U kunt logboeken van de opdrachten die op deze machine zijn uitgevoerd, downloaden. Via het opdrachtlogboek kunt u het gebruik, het papiergebruik, de bewerkingen en de opdrachthistorie voor elke gebruiker of account controleren.
Pagina 359
14.9 Opdrachtlogboeken uitvoeren Opdrachtlogboeken downloaden In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Job Log] - [Create Job Log] en klikt u op [OK]. % Als er opdrachtlogboeken niet zijn verkregen, moet u ze downloaden voordat u nieuwe opdrachtlogboekgegevens maakt. De opdrachtlogboeken die niet zijn verkregen, worden verwijderd wanneer de nieuwe opdrachtlogboekgegevens zijn gemaakt.
Pagina 360
De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10 14.10 De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10.1 Standaardinstellingen tegelijk voor Normaal display en Vergroot display te configureren Selecteer of één instellingstoets moet worden geschikt voor [Default Copy Settings] en [Default Enlarge Display Settings] of voor [Default Scan/Fax Settings] en [Default Enlarge Display Settings]. Als u de instellingen voor Normaal display en Vergroot display tegelijk wilt wijzigen, selecteert u in de beheerdersmodus de items [System Settings] - [Reset Settings] en stelt u vervolgens [Default Basic/Enlarge Display Common Setting] in op [Apply to all] (standaard: [Do not Apply]).
Pagina 361
14.10 De gebruiksomgeving voor deze machine instellen Instellingen Beschrijving [Enlarge Display Setting] Als u [Default Enlarge Display Setting] hebt ingesteld op [ON], selecteert u of u de modus Vergroot display wilt inschakelen wanneer op Reset wordt gedrukt. Als u de modus Vergroot display wilt inschakelen wanneer op Reset wordt gedrukt, selecteert u [Enlarge].
Pagina 362
De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10 Instellingen Beschrijving [Default Address Sort Selecteer de lijstvolgorde van bestemming op registratienummer en Method] registratienaam. Als u de registratienaam selecteert, worden bestemmingen gesorteerd vol- gens het [Sort Character] opgegeven voor de bestemmingen. [Registered No.] wordt standaard opgegeven. [Default Address Display Selecteer de knop of het type lijst voor het weergeven van bestemmingen.
Pagina 363
14.10 De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10.5 De standaardnaam van het scangegevensbestand wijzigen Wijzig de standaard bestandsnaam van gescande originelengegevens wanneer u ze opslaat. De bestandsnaam is:"initiaal van de functie" + "toe te voegen tekst" + "datum" + "volgnummer" + "paginanummer"...
Pagina 364
De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10 14.10.6 Een voorbeeld weergeven van het origineel dat wordt gescand in real time Geef een voorbeeldafbeelding weer voor elke pagina van een origineel wanneer dit wordt gescand in de scan/faxfunctie. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [Preview Settings] en stelt u [Real time preview] in op [ON] (standaard: [OFF]).
Pagina 365
14.10 De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10.8 De voorwaarden voor het overslaan van opdrachten instellen Wanneer een opdracht die wordt uitgevoerd, wordt gestopt door een waarschuwing, zoals een gebrek aan papier, een overladen uitvoerlade of papier dat niet past, kan de daaropvolgende opdracht worden uitgevoerd.
Pagina 366
De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10 14.10.9 De verwerkingsnauwkeurigheid van Omtreklijn PDF instellen Wanneer u gegevens opslaat in het Omtreklijn PDF-formaat, wordt de tekst uit het origineel gehaald en geconverteerd naar een vectorafbeelding. Hieronder wordt uitgelegd hoe u de nauwkeurigheid voor de omtreklijnverwerking van afbeeldingen (figuren) moet instellen.
Pagina 367
14.10 De gebruiksomgeving voor deze machine instellen 14.10.10 Het verzenden van de gebruiksfrequentie van de machine of informatie over de functie-instellingen toestaan Informatie die relevant is voor de gebruiksfrequentie van deze machine en de machinefunctie-instellingen kunnen worden verzonden. De informatie over deze machine wordt door ons gebruikt om de services en functies in de toekomst te verbeteren.
Pagina 368
Een geavanceerde functie gebruiken door de licentie te registreren 14.11 14.11 Een geavanceerde functie gebruiken door de licentie te registreren 14.11.1 De aanvraagcode verschaffen Om een geavanceerde functie te gebruiken door de optionele licentiekit te registreren met deze machine, moet u naar de LMS-server (Licence Management Server) gaan om de functie- en licentiecodes te verkrijgen. Hieronder wordt uitgelegd hoe de aanvraagcode die nodig is voor het aanvragen bij de LMS van functie- en licentiecodes, moet worden verstrekt.
Pagina 369
14.11 Een geavanceerde functie gebruiken door de licentie te registreren 14.11.2 De geavanceerde functie inschakelen De functie inschakelen met de functie- en licentiecodes Registreer de functie- en licentiecode die werden verkregen van de LMS-server (Licence Management Server), met deze machien en schakel de geavanceerde functie in. In de beheerdersmodus selecteert u [Maintenance] - [License Settings] - [Install License] en voert u de functie- en licentiecodes in.
Pagina 370
Een geavanceerde functie gebruiken door de licentie te registreren 14.11 De functie inschakelen met het tokennummer Voer automatisch een procedure uit vanaf een stap voor het registreren van een licentie op deze machine via de LMS-server (Licence Management Server) op internet, tot een stap voor het inschakelen van een geavanceerde functie op deze machine.
Pagina 371
14.12 De firmware van deze machine bijwerken 14.12 De firmware van deze machine bijwerken Overzicht Er kan firmware voor deze machine worden gedownload van internet om de machinefirmware bij te werken. U kunt de machine blijven gebruiken, zelfs tijdens het downloaden van de firmware. Volg de onderstaande procedure voor het downloaden van firmware voor deze machine vanaf internet en voor het bijwerken van de machinefirmware.
Pagina 372
De firmware van deze machine bijwerken 14.12 Voorbereiden op het downloaden van firmware Configureer de instellingen voor het downloaden van firmware naar deze machine. U kunt deze downloaden via FTP of HTTP. Configureer de instellingen die aan uw omgeving zijn aangepast. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [Internet ISW Settings] - [Proxy Settings] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 373
14.12 De firmware van deze machine bijwerken Instellingen Beschrijving [Proxy Server Port Verander waar nodig het poortnummer van de proxyserver. Number] [80] wordt standaard opgegeven. [Proxy Selecteer [ON] om de proxy-authenticatie te gebruiken. Authentication] • [Login Name]: voer de aanmeldingsnaam in voor het uitvoeren van de proxy-authenticatie.
Pagina 374
De firmware van deze machine bijwerken 14.12 De firmware handmatig bijwerken Download een firmware van internet naar deze machine en werk de firmware handmatig bij. U kunt de machine blijven gebruiken zoals gewoonlijk tijdens het downloaden van de firmware. U kunt deze machine echter niet gebruiken tijdens het bijwerken van de machinefirmware. Wanneer het bijwerken van de firmware is voltooid, wordt deze machine automatisch opnieuw opgestart.
Pagina 375
Verschillende types informatie registreren...
Pagina 377
15.1 Adresboeken registreren Verschillende types informatie registreren 15.1 Adresboeken registreren 15.1.1 E-mailadres registreren E-mailadressen kunnen worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Wanneer u de S/MIME-functie gebruikt, kunt u een gebruikerscertificaat registreren voor het e-mailadres.
Pagina 378
Adresboeken registreren 15.1 Instellingen Beschrijving [Registration Certification Om e-mailberichten te coderen met S/MIME, schakelt u dit selectievakje in Information] en registreert u een gebruikerscertificaat. Klik op [Browse] en geef de loca- tie op voor het certificaat dat moet worden geregistreerd. •...
Pagina 379
15.1 Adresboeken registreren Instellingen Beschrijving [Host Address] Voer de hostnaam of het IP-adres van de doel-FTP-server in (met maxi- maal 253 tekens). • Voorbeeld van hostnaam: "host.example.com" • Voorbeeld van IP-adres(IPv4): "192.168.1.1" • Voorbeeld van IP-adres (IPv6): "fe80::220:6bff:fe10:2f16" [File Path] Voer de naam in van een bestemmingsmap op de FTP-server die is opge- geven in [Host Address] (met maximaal 127 tekens).
Pagina 380
Adresboeken registreren 15.1 15.1.3 Een SMB-bestemming registreren Een SMB-bestemming kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. In de beheerdersmodus, selecteert u [Store Address] - [Address Book] - [New Registration] - [SMB] en klikt u vervolgens op [OK] om de volgende instellingen te configureren.
Pagina 381
15.1 Adresboeken registreren Instellingen Beschrijving [Password] Voer het wachtwoord in van de gebruiker die u hebt ingevoerd in [User ID] (met maximaal 64 tekens, behalve "). [Limiting Access to Desti- Beperk waar nodig de toegang tot deze bestemming. nations] Raadpleeg pagina 12-46 voor meer informatie. 15.1.4 Een WebDAV-bestemming registreren Een WebDAV-bestemming kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection.
Pagina 382
Adresboeken registreren 15.1 Instellingen Beschrijving [File Path] Voer de naam in van een bestemmingsmap op de WebDAV-server die is opgegeven in [Host Address] (met maximaal 142 tekens). • Voorbeeld van gegeven: "scan" [User ID] Voer de naam van een gebruiker in die gemachtigd is om de map te ope- nen die in [File Path] is opgegeven (met maximaal 64 tekens).
Pagina 383
15.1 Adresboeken registreren Instellingen Beschrijving [Index] Selecteer het overeenstemmende teken zodat de bestemming met de in- dex op de registratienaam kan worden opgezocht. • Schakel voor een vaak gebruikte bestemming ook het selectievakje [Main] in. Als het selectievakje [Main] is ingeschakeld, verschijnt de be- stemming op het hoofdscherm van de fax/scanmodus, zodat de ge- bruiker gemakkelijk een bestemming kan selecteren.
Pagina 384
Adresboeken registreren 15.1 Instellingen Beschrijving [Destination] Voer het faxnummer van de bestemming in (met maximaal 38 tekens, in- clusief symbolen #, *, _, T, P en E). • Als uw omgeving Private Branch Exchange (PBX) is, en u "E-" invoert, wordt het geregistreerde buitenlijnnummer automatisch eerst ingevoegd.
Pagina 385
15.1 Adresboeken registreren 15.1.7 Een internetfaxadres registreren Een internetfaxadres kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. In de beheerdersmodus, selecteert u [Store Address] - [Address Book] - [New Registration] - [Internet Fax] en klikt u vervolgens op [OK] om de volgende instellingen te configureren.
Pagina 386
Adresboeken registreren 15.1 Instellingen Beschrijving [Compression Type] Selecteer een compressietype van de originele gegevens die de ont- vangstmachine kan ontvangen. [Limiting Access to Beperk waar nodig de toegang tot deze bestemming. Destinations] Raadpleeg pagina 12-46 voor meer informatie. 15.1.8 Een IP-adresfaxbestemming registreren Een IP-adresfaxbestemming kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection.
Pagina 387
15.1 Adresboeken registreren Instellingen Beschrijving [Address] Als [IP Address] of [Host Name] is geselecteerd voor [Destination Type], voert u het IP-adres of de hostnaam van de bestemming in. • Voorbeeld van IP-adres(IPv4): "192.168.1.1" • Voorbeeld van IP-adres (IPv6): "fe80::220:6bff:fe10:2f16" • Voorbeeld van een hostnaam: "host.voorbeeld.com"...
Pagina 388
Een groep registreren 15.2 15.2 Een groep registreren Een groep kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. U kunt meerdere bestemmingen voor verkort kiezen groepen en beheren als één groep. In de beheerdersmodus, selecteert u [Store Address] - [Group] - [New Registration] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 389
15.3 Een programma registreren 15.3 Een programma registreren 15.3.1 Een e-mailadresprogramma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 390
Een programma registreren 15.3 15.3.2 Een FTP-programma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 391
15.3 Een programma registreren Instellingen Beschrijving [Destination Information] Klik op [Search from List] en selecteer een bestemmings-FTP uit de lijst. Klik op de knop [Check Destination] om de geregistreerde adresboeken te controleren. Als u een FTP-bestemming handmatig wilt invoeren, selecteert u [Direct In- put] en voert u de FTP in.
Pagina 392
Een programma registreren 15.3 15.3.3 Een SMB-programma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 393
15.3 Een programma registreren 15.3.4 Een WebDAV-programma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 394
Een programma registreren 15.3 15.3.5 Een gebruikersboxprogramma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 395
15.3 Een programma registreren 15.3.6 Een faxadresprogramma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 396
Een programma registreren 15.3 15.3.7 Een internetfax-adresprogramma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 397
15.3 Een programma registreren 15.3.8 Een IP-adresfaxprogramma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 398
Een programma registreren 15.3 Instellingen Beschrijving [Destination Klik op [Search from List] en selecteer een IP-adresfax voor de bestemming in Information] de lijst. Klik op de knop [Check Destination] om de geregistreerde adresboe- ken te controleren. Als u de IP-adresfax van een bestemming handmatig wilt invoeren, selecteert u [Direct Input] en voert u de IP-adresfax in.
Pagina 399
15.3 Een programma registreren 15.3.9 Een groepprogramma registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma.
Pagina 400
Een programma registreren 15.3 15.3.10 Een programma zonder bestemming registreren Een programma kan worden geregistreerd of bewerkt met Web Connection. Hoewel tekens invoeren met het tiptoetsscherm moeizaam verloopt, kan het ook op een eenvoudige manier via de computer. Hieronder vindt u de beschrijving van een programma dat geen bestemming opgeeft. U kunt de instellingen voor de opties van de fax/scanverzending alleen registreren met het programma zodat het kan worden toegepast op verschillende types bestemmingen.
Pagina 401
15.3 Een programma registreren 15.3.11 De instellingen voor de fax/scanverzendingsopties configureren Een combinatie van adresgegevens en de instellingen van de fax/scanverzendingsopties kunnen worden geregistreerd in een programma. Hieronder vindt u een beschrijving van de optie-instellingen. Configureer in [Basic Setting] de basisoptie-instellingen voor de fax/scanfunctie. Instellingen Beschrijving [Fax Resolution]/...
Pagina 402
Een programma registreren 15.3 Instellingen Beschrijving [Density] Regel de densiteit (Donker of Helder) om het origineel te scannen. [0(Standard)] wordt standaard opgegeven. [Background Removal] Pas de densiteit van het achtergrondgebied aan wanneer u originelen af- drukt met een gekleurde achtergrond (krant, gerecycled papier, enz.) of ori- ginelen die zo dun zijn dat de tekst of afbeeldingen op de achterkant zouden worden gescand.
Pagina 403
15.3 Een programma registreren Instellingen Beschrijving [Book Original] Selecteer deze optie als u twee opengespreide pagina's, zoals een boek of catalogus, afzonderlijk scant in linker- en rechterpagina's, of als u een opengespreide pagina scant als een afzonderlijke pagina. • [Method]: selecteer een methode voor het scannen van twee openge- spreide pagina's onder [Book Spread], [Separation], [Front Cover] en [Font/Back Cover].
Pagina 404
Een tijdelijke snelkiesbestemming registreren 15.4 15.4 Een tijdelijke snelkiesbestemming registreren De functie voor tijdelijk verkort kiezen registreert tijdelijk een combinatie van adresinformatie en de optie- instellingen voor de fax/scanverzending in deze machine. Een tijdelijke snelkiesbestemming wordt verwijderd zodra de gegevens worden verzonden naar de geregistreerde bestemming of als de machine wordt uitgeschakeld.
Pagina 405
15.5 Het onderwerp en de tekst van een e-mail registreren 15.5 Het onderwerp en de tekst van een e-mail registreren Het onderwerp registreren Registreer het onderwerp voor het verzenden van e-mailberichten of internetfaxen. Er kunnen maximaal 10 onderwerpen worden geregistreerd en u kunt hieruit een onderwerp kiezen vóór de verzending. Selecteer in de beheerdersmodus het item [Address Book] - [Subject] - [Edit] en voer een onderwerp in dat moet worden geregistreerd in [Subject] (met maximaal 64 tekens, behalve het symbool "•").
Pagina 406
Een voorvoegsel en achtervoegsel van elke bestemming registreren 15.6 15.6 Een voorvoegsel en achtervoegsel van elke bestemming registreren Registreer een voorvoegsel en achtervoegsel van een e-mailadres. Als een domein een groot aantal e-mailadressen bevat, registreert u een tekenreeks (domeinnaam) na een "@"...
Pagina 407
15.7 De informatie die aan de koptekst/voettekst moet worden toegevoegd, registreren 15.7 De informatie die aan de koptekst/voettekst moet worden toegevoegd, registreren Wanneer u een origineel afdrukt, kunt u de geregistreerde koptekst/voettekst oproepen en afdrukken op de bovenkant of onderkant van een pagina. Er kunnen maximaal 20 kopteksten/voetteksten worden geregistreerd.
Pagina 408
De informatie die aan de koptekst/voettekst moet worden toegevoegd, registreren 15.7 Instellingen Beschrijving [Distribution Number] Geef de inhoud van het weer te geven distributienummer op als [Distribu- tion Number] onder [Header] of [Footer] is ingesteld op [Print]. • [Text]: voer een tekst in die moet worden toegevoegd aan de distribu- tienummer voor het afdrukken (met maximaal 20 tekens).
Pagina 409
15.8 Een lettertype/macro toevoegen 15.8 Een lettertype/macro toevoegen Voeg een lettertype of macro toe aan deze machine. Verwijder ook het geregistreerde lettertype of de macro. In de beheerdersmodus, selecteert u [Maintenance] - [Edit Font/Macro] - [New Registration] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [Type]...
Pagina 410
Een papiernaam en papiertype registreren 15.9 15.9 Een papiernaam en papiertype registreren Registreer een papiernaam en papiertype als aangepast papier. Aangepast papier kan worden toegevoegd aan de papiertype-optie. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [Set Paper Name by User] en stelt u [Set Paper Name by User] in op [ON].
Pagina 411
15.9 Een papiernaam en papiertype registreren Instellingen Beschrijving [Paper Type] Selecteer een papiertype. [Plain Paper] wordt standaard opgegeven. d-Color MF752/652 15-37...
Pagina 412
Data Management Utility gebruiken 15.10 15.10 Data Management Utility gebruiken 15.10.1 Data Management Utility Data Management Utility is een hulpprogramma waarmee u tegen kopiëren beveiligde gegevens, stempelgegevens en lettertype/macrogegevens van deze machine kunt beheren vanaf een computer op het netwerk. Start het Data Management Utility op vanaf de aanmeldingspagina van Web Connection.
Pagina 413
15.10 Data Management Utility gebruiken 15.10.2 Tegen kopiëren beveiligde gegevens beheren Kopieerbeveiliging is een functie die een tekst zoals "Kopie" en "Int. gebruik" afdrukt als verborgen tekst (verborgen beveiligingswatermerk) op alle pagina's. U kunt kopieerbeveiligingsgegevens registreren of bewerken met Data Managing Utility. U kunt maximaal acht eenheden van kopieerbeveiligingsgegevens beheren.
Pagina 414
Data Management Utility gebruiken 15.10 Klik op [Export to the device]. % Door te klikken op [Undo] gaat u terug naar de toestand van vóór de verandering. De geregistreerde of bewerkte kopieerbeveiligingsgegevens worden naar deze machine geschreven. Tips Door op [System] te klikken wordt het systeemmenu weergegeven. De volgende menuopties zijn beschikbaar in het systeemmenu.
Pagina 415
15.10 Data Management Utility gebruiken Instellingen Beschrijving [Stamp Name] Voer de stempelnaam (met maximaal 16 tekens) in. [Stamp image file] Klik op [Scan] en geef de locatie op van het afbeeldingsbestand (BMP) dat wordt gebruikt als stempel. [Zoom Magnification] Geef de zoomfactor op voor de stempelafbeelding. De verhouding kan worden aangepast in stappen van 1%.
Pagina 416
Data Management Utility gebruiken 15.10 Geef het lettertype of de macro die moet worden toegevoegd op en klik op [OK]. Instellingen Beschrijving [Type] Selecteer een type lettertype of macro dat moet worden toegevoegd. [Destination] Selecteer waar u lettertype of macro worden opgeslagen. •...
Pagina 419
16.1 Koppelen via TCP-socket Koppelen met externe toepassing 16.1 Koppelen via TCP-socket Overzicht Om een softwaretoepassing te gebruiken die met deze machine communiceert via TCP-socket, configureert u de TCP-socketinstellingen van deze machine. Als een certificaat voor deze machine is geregistreerd, kunt u communicatie tussen de machine en de softwaretoepassing coderen met SSL.
Pagina 420
Koppelen via TCP-socket 16.1 De standaard TCP-socketinstellingen configureren TCP-socket inschakelen. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP Socket Setting] en configureert dan de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [TCP Socket] Selecteer deze optie om TCP-socket te gebruiken. [ON] (geselecteerd) wordt standaard opgegeven. [Port Number] Wijzig, indien nodig, het poortnummer.
Pagina 421
16.1 Koppelen via TCP-socket Werken met SSL-communicatie Gebruik SSL voor het coderen van de communicatie tussen deze machine en de toepassingssoftware via TCP-socket. Registreer certificaat voor deze machine schakel SSL-communicatie in. % Raadpleeg pagina 13-3 voor meer informatie. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [TCP Socket Setting] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 422
Koppelen via OpenAPI 16.2 16.2 Koppelen via OpenAPI Overzicht Om de toepassingssoftware die met deze machine communiceert via OpenAPI, configureert u de Open API- instellingen van deze machine. Als een certificaat voor deze machine is geregistreerd, kunt u SSL gebruiken voor het coderen van de communicatie tussen deze machine en een client wanneer de machine optreedt als server.
Pagina 423
16.2 Koppelen via OpenAPI Basis-OpenAPI-instellingen configureren De SSDP-functie inschakelen. Verander waar nodig het poortnummer van de OpenAPI-communicatie. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [SSDP Settings] en configureert u de volgende instellingen. Instellingen Beschrijving [SSDP] Selecteer [ON] om de OpenAPI te gebruiken. Hierdoor kunnen de volgende acties worden toegestaan: •...
Pagina 424
Koppelen via OpenAPI 16.2 In de beheerdersmodus selecteert u [Network] - [OpenAPI Setting] en wijzigt u het poortnummer indien nodig (standaard: [50001]). % Normaal kunt u het originele poortnummer gebruiken. Tips Als u op [OK] klikt na het wijzigen van meerdere poortnummers tegelijk in Web Connection of op het bedieningspaneel, kan er een foutmelding voor een dubbel poortnummer verschijnen.
Pagina 425
16.2 Koppelen via OpenAPI Werken met SSL-communicatie Gebruik SSL voor het coderen van de communicatie tussen deze machine en de toepassingssoftware via OpenAPI. Registreer certificaat voor deze machine schakel SSL-communicatie in. % Raadpleeg pagina 13-3 voor meer informatie. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [OpenAPI Setting] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 426
Koppelen via OpenAPI 16.2 Instellingen Beschrijving [Chain] Bevestig of er een probleem is in de certificaatketen (certificaatpad). De keten wordt gevalideerd door te verwijzen naar de externe certificaten die op deze machine worden beheerd. [Do Not Confirm] wordt standaard opgegeven. [Expiration Date Bevestig of het certificaat is verlopen.
Pagina 427
16.3 De FTP-server van de machine gebruiken voor de koppeling 16.3 De FTP-server van de machine gebruiken voor de koppeling Overzicht Om de toepassingssoftware te gebruiken waarmee de FTP-server van deze machine wordt gebruikt voor het communiceren, configureert u de FTP-server. Om de FTP-server van deze machine te gebruiken voor de koppeling, volgt u de onderstaande procedure om de instellingen te configureren.
Pagina 428
De WebDAV-server van de machine gebruiken voor de koppeling 16.4 16.4 De WebDAV-server van de machine gebruiken voor de koppeling Overzicht Om de toepassingssoftware te gebruiken waarmee de WebDAV-server op deze machine wordt gebruikt voor het communiceren, configureert u de WebDAV-serverfunctie. Als een certificaat voor deze machine is geregistreerd, kunt u communicatie tussen de machine en de softwaretoepassing coderen met SSL.
Pagina 429
16.4 De WebDAV-server van de machine gebruiken voor de koppeling Instellingen Beschrijving [Access Rights Settings] Geef het wachtwoord op om de toegang tot de WebDAV-server van deze machine (met maximaal 64 tekens) te beperken. Om het wachtwoord in te voeren (wijzigen), schakelt u het selectievakje [Password is changed.] in en voert vervolgens een nieuw wachtwoord in.
Pagina 430
De koppeling met de toepassing opheffen 16.5 16.5 De koppeling met de toepassing opheffen U kunt de verbinding van deze machine met de server annuleren wanneer er een fout optreedt op de server terwijl My Panel Manager of My Print Manager wordt uitgevoerd. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [System Connection Setting] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 431
16.6 Koppelen met de gedistribueerde scanserver 16.6 Koppelen met de gedistribueerde scanserver Overzicht Deze machine kan in het systeem worden ingebonden met het Gedistribueerd scanbeheer. Distributed Scan Management is een functie van Windows Server2008 R2 die scanners die de functie ondersteunen, integreert in de workflow van documenten van een organisatie.
Pagina 432
Het uploaden van inhoud naar deze machine toestaan 16.7 16.7 Het uploaden van inhoud naar deze machine toestaan Als de IWS-functie (Internal Web Server) is ingeschakeld, kunt u de inhoud van webpagina's overdragen naar deze machine en gebruikt u de machine als een webserver. Draag de inhoud van de webpagina over naar deze machine met WebDAV.
Pagina 433
16.8 Koppelen met het externe diagnosesysteem 16.8 Koppelen met het externe diagnosesysteem 16.8.1 Een proxyserver die wordt gebruikt voor externe diagnose registreren Om een proxyserver te gebruiken voor het gebruik van een service die op afstand een diagnose stelt van de machinestatus, registreert u de proxyserverinformatie met deze machine.
Pagina 434
Koppelen met het externe diagnosesysteem 16.8 16.8.2 Het ophalen van de machineteller toestaan Wanneer u een service gebruikt die een diagnose op afstand maakt van de machinestatus, kan de tellerinformatie die door deze machine wordt beheerd, opgehaald worden via het systeem voor diagnose op afstand.
Pagina 435
16.9 Koppelen met de faxserver 16.9 Koppelen met de faxserver Overzicht Wanneer u een faxserver gebruikt, kunt u de server configureren voor het registreren en het gebruiken van toepassingen. Wanneer u de faxserver met communicatie in e-mailformaat gebruikt, kunt u instellingen configureren om automatisch een prefix en suffix toe te voegen aan een bestemmingsnummer.
Pagina 436
Koppelen met de faxserver 16.9 Instellingen Beschrijving [File Path] Geef het doelbestandspad op (met maximaal 96 tekens). [User ID] Voer de gebruikers-ID in die wordt gebruikt voor het aanmelden bij de ser- ver (met maximaal 47 tekens). [Password] Voer het wachtwoord in van de gebruikersnaam die u hebt ingevoerd in [User ID] (maximaal 31 tekens).
Pagina 437
16.9 Koppelen met de faxserver Instellingen Beschrijving [Function Name] Een functienaam selecteren. [Message on Panel] Voer de weer te geven naam in op het tiptoetsscherm (met maximaal 32 tekens). [Display Method] Selecteer een methode die moet worden weergegeven op het tiptoets- scherm.
Pagina 439
16.9 Koppelen met de faxserver Koppelen met de faxserver met communicatie in e-mailopmaak Wanneer u een faxserver gebruikt die in e-mailopmaak communiceert, kan automatisch een prefix en suffix worden toegevoegd aan het bestemmingsnummer. In de beheerdersmodus, selecteert u [System Settings] - [System Connection Setting] en configureert dan de volgende instellingen.
Pagina 440
Het bedieningspaneel van de machine gebruiken 16.10 16.10 Het bedieningspaneel van de machine gebruiken Overzicht het bedieningspaneel van deze machine kan op afstand worden bediend vanaf een computer op het netwerk. De volgende twee methoden zijn beschikbaar voor het bedienen van het bedieningspaneel. Bewerkingsmethode Beschrijving Werken met de gespeciali-...
Pagina 441
16.10 Het bedieningspaneel van de machine gebruiken Instellingen Beschrijving [Client Setting] Om het bedieningspaneel van deze machine op afstand te beheren met de specifieke software, selecteert u [ON]. [OFF] wordt standaard opgegeven. [Server Address] Voer het adres in van de server waarop de gespecialiseerde software werd geïnstalleerd.
Pagina 442
Het bedieningspaneel van de machine gebruiken 16.10 De machine rechtstreeks openen Configureer de instellingen om direct toegang te krijgen tot deze machine vanaf een andere computer op het netwerk en gebruik het bedieningspaneel van de machine met een webbrowser. In de beheerdersmodus, selecteert u [Network] - [Remote Panel Settings] - [Remote Panel Server Settings] en configureert u de volgende instellingen.
Pagina 443
Beschrijving van de instelknoppen (Beheerderinstelling)
Pagina 445
Beschrijving van de instelknoppen (Beheerderinstelling) [Beheerderinstelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] Druk op deze knop om de instellingen weer te geven die alleen door de beheerder kunnen worden geconfigureerd. Om de instellingen te configureren, moet u het beheerderswachtwoord van deze machine invoeren.
Pagina 446
[Netwerkinstelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] Configureer de netwerk-functie, zet o.m. TCP/IP op en configureer uw omgeving voor Scan TX. Instellingen Beschrijving [TCP/IP instelling] Configureer de instellingen om deze machine te gebruiken in een TCP/IP-omgeving. [NetWare instelling] Configureer de instellingen voor het gebruik van deze machine in een Net- Ware-omgeving.
Pagina 447
[TCP/IP instelling] Om weer te geven:[Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] Configureer de instellingen om deze machine te gebruiken in een TCP/IP-omgeving. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of TCP/IP moet worden gebruikt. [AAN] wordt standaard opgegeven. [IPv4-inst.] Ken een IP-adres (IPv4) toe aan deze machine. [IPv6-instellingen] Ken een IP-adres (IPv6) toe aan deze machine.
Pagina 448
[IPv6-instellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] - [IPv6-instellingen] Ken een IP-adres (IPv6) toe aan deze machine. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of IPv6 moet worden gebruikt. [AAN] wordt standaard opgegeven. [Auto IPv6-inst.] Selecteer of het algemene IPv6-adres van deze machine automatisch moet worden toegewezen.
Pagina 449
[DNS-serverinst. (IPv4)] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] - [DNS-serverinst. (IPv4)] Om de naam bij het openen van een computer of server op het netwerk vanaf deze machine om te zetten met behulp van de hostnaam, registreert u uw DNS-serveradres (IPv4) op deze machine. Instellingen Beschrijving [DNS-server auto...
Pagina 450
[IKE-instellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] - [IPsecinstellingen] - [IPsecinstellingen] - [IKE-instellingen] Configureer de instellingen die nodig zijn om een gemeenschappelijke code voor IPsec aan te maken. Instellingen Beschrijving [IKEv1-instellingen] of Selecteer [IKEv1-instellingen] of [IKEv2-instellingen] afhankelijk van uw [IKEv2-instellingen] IKE-versie.
Pagina 451
[Peer] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] - [IPsecinstellingen] - [IPsecinstellingen] - [Peer] Registreer de peer van deze machines om IPsec te gebruiken. Er kunnen maximaal 10 peers worden geregistreerd. Selecteer een groep en druk vervolgens op [Bewerken]. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT]...
Pagina 452
[IPsec inschakelen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] - [IPsecinstellingen] - [IPsec inschakelen] Configureer de instellingen om het gebruik van IPsec op deze machine in te schakelen. Geef ook het beleid voor IPSec-communicatie op. Registreer in [IPsecinstellingen], de items [IKE-instellingen], [IPsecSA-instellingen], [Peer] en [Protocolinst.].
Pagina 453
[Communicatiecontrole] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] - [IPsecinstellingen] - [Communicatiecontrole] Selecteer deze optie om foutenlogboeken van IPsec-communicatie te bevestigen. Wanneer u op [Logboek communicatiefout] drukt, verschijnt een lijst van IP-adressen waar een communicatiefout is opgetreden, foutdetails en het tijdstip waarop de fout is opgetreden. Om details te bevestigen, selecteert u een doelcommunicatiefout en drukt u op [Details].
Pagina 454
[LLMNR-instelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [TCP/IP instelling] - [LLMNR-instelling] Selecteer of u LLMNR (Link-local Multicast Name Resolution) wilt gebruiken. Met LLMNR kunt u de naam ook in een omgeving zonder DNS-server omzetten. Deze functie wordt ondersteund in het besturingssysteem van Windows Vista of later (Windows Vista/7/Server 2008/Server 2008 R2).
Pagina 455
Instellingen Beschrijving [PServer] Druk op [PServer] om de instellingen te configureren om deze machine te gebruiken als PServer. • [Printservernaam]: Voer de naam voor de printserver in (tot 63 tekens). • [Printserver wachtwoord]: voer, indien nodig, een wachtwoord in voor de afdrukserver (met maximaal 63 tekens).
Pagina 456
Instellingen Beschrijving [Printer informatie] Geef waar nodig de printerinformatie van deze machine op. • [Printernaam]: geef de printernaam van deze machine op (met maxi- maal 127 tekens). • [Printerlocatie]: geef de locatie op voor het installeren van deze machi- ne (met maximaal 127 tekens). •...
Pagina 457
[FTP-serverinstellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [FTP instelling] - [FTP- serverinstellingen] Configureer de instellingen om het gebruik van de FTP-serverfunctie van deze machine in te schakelen. Wanneer u deze machine gebruikt als een FTP-server kunt u deze machine koppelen aan een toepassing die werkt als een FTP-client.
Pagina 458
[Clientinstellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [SMB instelling] - [Clientinstellingen] Configureer de instellingen om het gebruik van de SMB-clientfunctie van deze machine in te schakelen. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of de SMB-clientfunctie van deze machine moet worden gebruikt.
Pagina 459
[Afdrukinstellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [SMB instelling] - [Afdrukinstellingen] Configureer instellingen om SMB-afdrukken op deze machine uit te voeren. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of de SMB-functie moet worden gebruikt. [UIT] wordt standaard opgegeven. [NetBIOS naam] Voer de NetBIOS-naam van deze machine in die moet worden weergege- ven als een gedeelde naam (met maximaal 15 hoofdlettertekens).
Pagina 460
[LDAP instelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [LDAP-instelling] Configureer de instellingen om bestemmingen te zoeken vanaf de LDAP-server of Active Directory. Instellingen Beschrijving [Activering LDAP] Selecteer of de LDAP-server moet worden gebruikt om een bestemming te zoeken.
Pagina 461
Instellingen Beschrijving [Authenticatietype] Selecteer de authenticatiemethode voor het aanmelden bij de LDAP-server. Selecteer een passende authenticatiemethode die voor uw LDAP-server moet worden gebruikt. • [Anoniem] • [Eenvoudig] • [Digest-MD5] • [GSS-SPNEGO] • [NTLM v1] • [NTLM v2] [Anoniem] wordt standaard opgegeven. [Serverauthenticatie- Selecteer de authenticatiemethode voor de LDAP-server.
Pagina 462
[E-mail instelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [E-mail instelling] Configureer de instellingen voor het verzenden en ontvangen van e-mails met deze machine. Instellingen Beschrijving [E-Mail TX (SMTP)] Configureer de instellingen om een e-mail vanaf deze machine te verzenden.
Pagina 463
Instellingen Beschrijving [SSL/TLS-instellingen] Selecteer de methode om de communicatie met de e-mailserver (SMTP) te coderen. Selecteer [SMTP over SSL] of [TLS starten] naargelang van uw omgeving. [UIT] wordt standaard opgegeven. [Poortnr.] Verander waar nodig het poortnummer van de e-mailserver (SMTP). Normaal kunt u het originele poortnummer gebruiken.
Pagina 464
[E-mail RX (POP)] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [E-mail instelling] - [E-mail RX (POP)] Configureer de instellingen om deze machine toe te staan een e-mail te ontvangen. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of deze machine e-mails kan ontvangen. [AAN] wordt standaard opgegeven.
Pagina 465
[S/MIME communicatieinstelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [E-mail instelling] - [S/MIME communicatieinstelling] Configureer de instellingen om het gebruik van S/MIME op deze machine in te schakelen. Deze functie schakelt de codering van e-mail en toevoeging van een digitale handtekening in en versterkt de e-mailbeveiliging.
Pagina 466
[SNMP instelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [SNMP instelling] Configureer de instellingen voor het verkrijgen van informatie van deze machine of voor het bewaken van de machine met het SNMP-protocol (Simple Network Management Protocol). Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of SNMP moet worden gebruikt.
Pagina 467
[AppleTalk instelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [AppleTalk instelling] Configureer de AppleTalk-gebruiksomgeving als de machine werkt onder een Mac OS-besturingssysteem. Door de AppleTalk-functie op deze machine in te schakelen kan de computer deze netwerkmachine automatisch detecteren en weergeven als een toevoegbare printer in de lijst. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT]...
Pagina 468
[Netwerkfaxinstellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [Netwerkfaxinstellingen] Selecteer of Internetfax en IP-adres fax respectievelijk moeten worden gebruikt. Om IP-adres fax te gebruiken, configureert u de SMTP-verzendingsomgeving. Instellingen Beschrijving [Instellingen netwerkfax- Selecteer of u IP-adresfax en internetfax wilt gebruiken. functies] [SMTP TXinstellingen] Om IP-adresfax te gebruiken, stelt u de besturingsomgeving van de...
Pagina 469
[SMTP RXinstellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [Netwerkfaxinstellingen] - [SMTP RXinstellingen] Om IP-adresfax te gebruiken, stelt u de besturingsomgeving van de SMTP-ontvangstfunctie in op deze machine. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of de SMTP-ontvangstfunctie moet worden gebruikt. [AAN] wordt standaard opgegeven.
Pagina 470
Instellingen Beschrijving [Gedeeltelijke verzending] Selecteer of u gegevens wilt verzenden door ze te verdelen in een aantal segmenten. Configureer de instelling als uw WebDAV-server verzending in segmenten ondersteunt. [Nee] wordt standaard opgegeven. [Time-out verbinding] Wijzig waar nodig de time-outtijd om de communicatie met de WebDAV- server te beperken.
Pagina 471
[Proxy-instellingen externe diagnose] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [WebDAV-instellingen] - [Proxy-instellingen externe diagnose] Om het externe diagnosesysteem te gebruiken via een proxyserver, registreert u de proxyserver die momenteel wordt gebruikt. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of een proxyserver moet worden gebruikt wanneer het systeem voor diagnose op afstand wordt gebruikt.
Pagina 472
[DPWS algemene instellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [DPWS-instellingen] - [DPWS algemene instellingen] Configureer de instellingen om deze machine te detecteren met de Webservice. Instellingen Beschrijving [Vriendelijke naam] Voer de naam in van deze machine die moet worden weergegeven wan- neer wordt gezocht met de webservice vanaf de computer (met maximaal 62 tekens).
Pagina 473
[Printerinstellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [DPWS-instellingen] - [Printerinstellingen] Configureer instellingen om afdrukken via de Webservice uit te voeren. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of de WS-afdrukfunctie moet worden gebruikt. [UIT] wordt standaard opgegeven. [Printernaam] Voer de naam in van deze machine wanneer u deze gebruikt als de WS-printer (met maximaal 63 tekens).
Pagina 474
[SSDP instellingen] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [SSDP instellingen] Selecteer of u het SSDP (Simple Service Discovery Protocol) wilt gebruiken. Om het SSDP te gebruiken, wijzigt u de multicast-TTL zoals nodig. Wanneer u SSDP gebruikt, kan die software op het netwerk of andere services zoeken naar services die door deze machine kunnen worden geleverd.
Pagina 475
[Tijd aanpassing instelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [Detailinstelling] - [Tijd aanpassing instelling] Configureer instellingen om de datum en tijd van deze machine automatisch te regelen met de NTP-server (Network Time Protocol). Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of de datum en tijd van deze machine automatisch moeten wor- den aangepast via de NTP-server.
Pagina 476
Instellingen Beschrijving [IPX-adres] Selecteer dit item wanneer u een meldingsbestemming opgeeft met een IPX-adres. • [Adres]: voer het netwerkadres en het knooppuntadres van de bestem- ming in. [Netwerkadres]: voer het netwerkadres in met acht hexadecimale tekens. [Node adres]: voer het knooppuntadres in met 12 hexadecimale tekens. •...
Pagina 477
[SLP instelling] Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [Detailinstelling] - [SLP instelling] Selecteer of de SLP (Service Location Protocol) moet worden ingeschakeld. Selecteer [Activeren] wanneer u deze machine gebruikt als een scanner via een computer die is verbonden met het netwerk via het TWAIN-stuurprogramma.
Pagina 478
Instellingen Beschrijving [Inst. verif. niveau Om het certificaat te verifiëren, selecteert u items die moeten worden ge- certificaat] verifieerd. • [Vervaldatum]: controleer of het certificaat binnen de geldigheidsperio- de valt. [Bevestigen] wordt standaard opgegeven. • [CN]: controleer of de CN (Common Name) van het certificaat overeen- komt met het serveradres.
Pagina 479
Instellingen Beschrijving [TX-time-out] Wijzig waar nodig de time-outtijd om toegang te krijgen tot het domein. [30] wordt standaard opgegeven. [Toepassingen en Toont een lijst van services van deze machine die worden toegevoegd aan instellingen] het Active Directory-domein. [Instellingen tijd authent. Wanneer de gebruikers services van deze machine gebruikt in het Active info vasthouden] Directory-domein, wijzigt u de tijd voor het bewaren van de authenticatie-...
Pagina 480
[Clientinstellingen] ([Instellingen Remote Panel]) Om weer te geven: [Toepassing] - [Beheerderinstelling] - [Netwerkinstelling] - [Instellingen Remote Panel] - [Clientinstellingen] Configureer de instellingen om het bedieningspaneel van deze machine via een webbrowser op een andere computer te bedienen. Instellingen Beschrijving [AAN]/[UIT] Selecteer of het bedieningspaneel van deze machine via een webbrowser op een andere computer moet worden bediend.
Pagina 483
18.1 Index op item Index 18.1 Index op item 15-4 16-11 FTP-server 12-56 Aangepaste functie profiel gebruiker/account Functie AAN/UIT instelling 9-10 Aanmeldingsmodus 12-42 Functie permissie Aanmeldingsscherm 11-18 Functie-instellingen Extern geheugen Aanpassen 14-15 14-17 Functieweergavetoets Aanvraagcode ophalen 14-46 8-39 Account toewijzen om apparaatinfo op te halen Active Directory-authenticatie 12-13 12-3...
Pagina 484
Index op item 18.1 14-49 12-61 Internet ISW-instellingen Print zonder authenticatie Internetfax 10-3 15-11 Programma 15-15 13-16 13-8 IP Filtering Protocolinstelling IP-adres(IPv4) PS-instelling 8-33 10-18 15-12 IP-adresfax IPP-afdruk 8-10 Register Support Information 8-13 IPPS-afdruk 11-7 11-10 Relay gebr. box 13-17 IPsec-instelling Remote Panel 16-24...
Pagina 485
18.1 Index op item 14-3 Voedings- instellingen Voorbeeld in real time 14-42 Voorbereiding 15-7 WebDAV WebDAV-server 16-12 14-5 Weektimer instelling Weergave-instelling netwerkfoutcode 5-13 14-11 Weergave-instellingen hoofdmenu 3-18 Wizard 7-28 WS scan 8-14 WS-afdruk 14-7 Zomertijd d-Color MF752/652 18-5...
Pagina 486
Index op knop 18.2 18.2 Index op knop 17-12 IPX-instelling 17-37 IWS-instellingen Afdrukinstellingen 17-17 17-32 Apparaatinstelling AppleTalk instelling 17-25 17-18 LDAP instelling 17-12 LLMNR-instelling LPD instelling 17-35 Beheerderinstelling 17-3 17-36 Bluetooth-instelling 17-25 Bonjourinstellingen NetWare instelling 17-12 17-12 NetWare-afdrukinstellingen Netwerkfaxinstellingen 17-26 17-16 17-38 Clientinstellingen...
Pagina 487
RICHTLIJN 2002/96/EG BETREFFENDE AFGEDANKTE ELEKTRISCHE EN ELEKTRONISCHE APPARATUUR INFORMATIE 1. VOOR DE LANDEN VAN DE EUROPESE UNIE (EU) Het is verboden om elektrische en elektronische apparatuur als huishoudelijk afval te verwerken: het is verplicht om een gescheiden inzameling uit te voeren. Het achterlaten van dergelijke apparatuur op plekken die niet specifiek hiervoor erkend en ingericht zijn, kan gevaarlijke gevolgen voor het milieu en de veiligheid met zich meebrengen.