Onderstaande opstartinstructie gaat uit van motoren die uitgerust zijn met een encoder. Het inregelen van motoren
zonder encoder die in RFC mode staan geprogrammeerd worden behandeld in menu 3 op pagina 101.
1.
Stel zeker dat de aangeboden voedingsspanning in overeenstemming is met de nominale voedingsspanning
van de Unidrive SP en dat de nominale uitgangsstroom in overeenstemming is met de motorstroom.
Raadpleeg hiertoe de typeplaat in het front van de Unidrive SP.
2.
- Sluit U-V-W van de motor aan en stel daarbij zeker dat de motor correct in de ster of driehoek is geschakeld.
- Stel zeker dat de aansluitingen op de Unidrive-SP, zekeringen, draaddiameters en waarde van de optionele
remweerstand overeenkomen met de specificaties van de toegepaste Unidrive-SP bouwgrootte zoals voorin
deze handleiding weergegeven. Controleer de deugdelijkheid van de aardeaansluitingen.
3.
Controleer de encoderaansluitingen en raadpleeg hiertoe pagina 58 t/m 61.
4.
Maak de basiscontrole-aansluitingen zoals op de volgende pagina is weergegeven.
5.
Schakel de voedingsspanning in, in het display zal inh (inhibit) verschijnen. Maak uzelf bekend met het
uitlezen en programmeren van parameters via het toetsenbord. Raadpleeg hiertoe pagina 68 t/m 71.
6.
- Ga naar parameter 0.00 en geef het getal 1253 in. Ga naar parameter 0.48 en selecteer CL VECt en bedien
de rode toets. De Unidrive SP staat nu geconfigureerd voor Closed Loop in fabrieksprogrammering.
- Ga naar parameter 0.49 en selecteer L2, de achterliggende menu's zijn nu bereikbaar d.m.v. de pijltjestoets.
Parameters zullen vanaf nu aangegeven worden met het hekje symbool, voorbeeld: #0.49.
Parameters die in het nulmenu zijn opgenomen krijgen een dubbele notatie van de oorspronkelijke parameter en de
plaats in het nulmenu, voorbeeld: #1.06 (#0.02). Deze parameters kunnen op beide locaties gewijzigd worden, echter
wijzigingen in het nulmenu worden automatisch opgeslagen en indien gewijzigd in de achterliggende menu's, zal de
parameter opgeslagen moeten worden met een save instructie. (#0.00 = 1000 + reset)
7.
- Indien de toegepaste encoder op de motor geen A-B encoder is, selecteer dan het juiste type in #3.38.
- Programmeer het aantal encoderpulsen per omwenteling in #3.34 (#0.27), indien lager dan 2048
programmeer dan #3.42 op 2.
- Indien de impulsspanning hoger is als 5V programmeer dan #3.39 op 0.
- Selecteer de juiste encodervoeding in #3.36 indien hoger dan 5V.
- Indien de motoras of de encoder met de hand gedraaid kan worden controleer dan het encodersignaal en
het voorteken in #3.02 (#0.10). Indien geen encodersignaal aanwezig is raadpleeg dan pagina 58 t/m 61.
- Verbindt de het scherm van de encoderkabel met de meegeleverde schermbeugel. (zie pagina 52)
8.
Programmeer de motormap in #0.42 t/m #0.47, raadpleeg hiervoor de illustratie op de volgende pagina.
Is de motor geen AC normmotor maar een asynchrone servomotor raadpleeg dan pagina 109.
9.
Indien in verband met regeneratieve energie een remweerstand is aangesloten:
- Stel zeker dat de overtemperatuurschakelaar in de remweerstand tot uitschakeling van de voeding leidt.
- Stel zeker dat #10.30 en #10.31 op 0.0 geprogrammeerd staan.
- Programmeer #2.04 (#0.15) op FASt.
10. Sla alle tot dusver gemaakte programmering op in het geheugen met het getal 1000 in #0.00 + rode toets.
11. Zodra door middel van de schakelaar klem 31 geactiveerd wordt, zal Rdy (Ready) in display verschijnen.
Als klem 31 wordt afgeschakeld zal de Unidrive-SP onmiddellijk stroomloos en de motor koppelloos zijn.
12. Programmeer #5.12 (#0.40) op 1 en bedien de jog ingang op klem 29. Er verschijnt run en auto-tune in
display. Tijdens deze auto-tune zal de motor geluid produceren maar gaat niet draaien.
13. - Programmeer een jog-toerental in #1.05 (#0.23) van bv. +200rpm en neem #3.02 (#0.10) in display.
- Bedien de jog ingang op klem 29, er verschijnt run in display en de motor zal zich in voorwaartse richting in
beweging zetten en er moet een positief toerental in display verschijnen.
- Mogelijk is de draairichting van de motor verkeerd en moeten twee motorfasen gedraaid worden. Het voor-
teken van de encoder kan gedraaid worden door A en A\ op pin 1 en 2 van de encoder connector te draaien.
14. Bepaal of een roterende autotune kan worden uitgevoerd. De motor moet daartoe volledig onbelast zijn en
gaat hierbij in de opgedragen richting gedurende 36 sec. op ⅔ van het nominale motortoerental draaien.
Na deze 36 sec. zal de motor vrij uitlopen en moet de vrijgave op klem 31 weggenomen worden.
Indien niet aan de voorwaarden kan worden voldaan om de roterende autotune uit te voeren is het van belang
dat de juiste cosφ wordt bepaald omdat deze zeer bepalend is voor de prestatie van de motor. De procedure
is als volgt, waarbij we de motor van de volgende pagina als voorbeeld nemen.
Belast de motor op een zo laag mogelijke belasting op ⅔ van het nominale toerental = ⅔ x 1500 = 1000rpm.
De motorspanning bij dit toerental moet zijn ⅔ van de nominale spanning = ⅔ x 400 = 267V.
Pas de cosφ in #5.10 (#0.43) aan totdat de actuele motorspanning in #5.02 gelijk is aan 267V.
SP Closed Loop Handleiding, versie 2.2
Unidrive SP
Opstarten en inregelen
Pagina 72 van 208