SP Menu 5
motormap
#5.08 Motor vollasttoerental (#0.45)
Het toerental vermeld op de typeplaat is het toerental bij nominale belasting en bij nominale motortemperatuur. Het
sliptoerental tussen rotor en stator is bij vollast 1500 - 1445 = 55rpm en is temperatuurafhankelijk. Als vuistregel kan gesteld
worden dat de slip van een normmotor bij gemiddelde bedrijfstemperatuur ca. 70% van de nominale slip is. In dit geval dus
55 x 70% = 38,5 rpm en de programmering van #5.08 is dan 1500 - 38,5 = 1461,5 rpm.
In een latere fase nadat de overige motormapparameters d.m.v. de autotune van #5.12 zijn geoptimeerd, kan #5.08 op de
volgende wijze scherp gesteld worden met de procedure van #5.16.
Bij een uitgestuurde motorfrequentie >7Hz. en een belasting >65% kan deze procedure #5.08 automatisch aanpassen.
Indien de belasting >65% is kan #5.16 op 2 geprogrammeerd worden waarbij het nominaal toerental in #5.08 zich redelijk
snel zal optimeren. Parameter #5.08 kan dan in het display geobserveerd worden en zodra de inhoud van #5.08 zich
stabiliseert kan de autotune afgebroken worden door #5.16 weer op 0 te programmeren. Het toerental in #5.08 kan nu
opgeslagen worden in het geheugen van de Unidrive SP.
Nadat het toerental in #5.08 is opgeslagen in het geheugen kan er voor gekozen worden om #5.16 permanent op 2 te
programmeren.Hierdoor zal deze
autotune altijd actief zijn waarbij #5.08 zich langzaam zal aanpassen aan de
veranderende slip t.g.v. de motortemperatuur. Na het uit- en inschakelen van de voedingsspanning zal #5.08 altijd de
inhoud hebben zoals die in het geheugen is opgeslagen.
#5.09 Motorspanning. (#0.44)
Programmering op 400V volgens de motor typeplaat.
Omdat de closed loop flux vector een stroom gestuurd systeem is, heeft de motorspanning in #5.09 alleen de functie van
begrenzing van de motorspanning op de nominale waarde. Om volle motorprestatie te garanderen bij nominaal toerental en
ook boven nominaal toerental, is het zinvol om de motorspanning in #5.09 ca. 20V hoger in te stellen en binnen dit
voorbeeld dus op 420V.
#5.10 Motor cosφ. (#0.43)
Programmering op 0.80 volgens de motor typeplaat.
De tollerantie van de cos.φ zoals die op de typeplaat van een normmotor is vermeld is vrij groot. Echter de juiste
programmering van de cos.φ is zeer bepalend voor een optmimale prestatie van de motor-regelaar combinatie.
De juiste cos.φ kan op twee manieren bepaald worden.
Autotune d.m.v. #5.12. Door bij een onbelaste of laag belaste motor #5.12 op 2 te programmeren en een startsignaal te
geven zal de motor gedurende 36 sec. in de opgedragen richting op ⅔ van de nominale snelheid gaan draaien, waarbij de
cos.φ bepaald en in #5.10 geschreven zal worden. Indien om externe redenen deze roterende autotune niet uitgevoerd kan
worden is het ook mogelijk de cos.φ op de volgende wijze tijdens bedrijf te bepalen. Er zal eerst een werkpunt op de
Volt/Herz lijn gekozen moeten worden bij ca. 60 tot 80% van het nominaal toerental. Voorbeeld: de motor heeft bij 400V een
toerental van 1500rpm en als we op 1000rpm gaan draaien zal de motorspanning (1000/1500) x 400 = 267V moeten zijn.
De gemeten motorspanning is uit te lezen in parameter 5.02. In een of meerdere pogingen kan nu bij een toerental van
1000rpm de inhoud van #5.10 zo aangepast worden dat de motor een spanning heeft van 267V. Het kan zijn dat de inhoud
van #5.10 niet te wijzigen is doordat er een waarde in #5.25 staat en zal dus eerst op 0 gezet moeten worden . Deze inhoud
van #5.25 kan het resultaat zijn van een eerder uitgevoerde roterende autotune.
#5.11 Motor pooltal. (#0.42)
Programmering op 4 pole volgens de motor typeplaat. (3000rpm = 2 pole, 1500rpm = 4 pole, 1000rpm = 6 pole, etc.).
Fabrieksmatig staat deze parameter op Auto en het advies is om deze programmering niet te wijzigen.
Programmering van de motortypeplaat van een asynchrone servomotor.
Asynchrone servomotoren zijn speciaal geconstrueerd om tegemoet te komen aan de dynamische eigenschappen van de
flux vectorregeling. Deze motoren hebben een lage eigen massatraagheid, hoge graad van ballancering en kunnen zeer
hoge toerentallen bereiken. Deze motoren zijn standaard uitgerust met een 4096 puls encoder en een geforceerde koeling.
De uiterlijke kenmerken en typeplaat zijn anders dan bij een draaistroom normmotor zoals hierboven is te zien. Een draai-
stroom normmotor is ontworpen om direct op het net aangesloten te worden en is daardoor in Europa geschikt voor 400V -
50Hz. Een asynchrone servomotor is specifiek ontworpen om in combinatie met een frequetieregelaar te functioneren
waarbij de spanning en frequentie van de motor in een andere verhouding kunnen liggen dan 400V - 50 Hz. De typeplaat-
gegevens hebben een zeer kleine tollerantie en zijn over het algemeen als correct te beschouwen.
SP Closed Loop Handleiding, versie 2.2
Pagina 109 van 208