Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Nidec Unidrive SP Handleiding pagina 110

Inhoudsopgave

Advertenties

#5.06 Motorfrequentie. (#0.47)
Programmering op 89Hz. overeenkomstig de typeplaat.
Aan de hand van de typeplaat is te herkennen dat deze motor is geconstrueerd voor een Volt/Herz lijn van 400V - 89Hz.
#5.07 Motorstroom. (#0.46)
Programmering op 30A overeenkomstig de typeplaat.
#5.08 Motor vollasttoerental. (#0.45)
Programmering op 2600rpm overeenkomstig de motor typeplaat.
Nadat het toerental in #5.08 is opgeslagen in het geheugen kan er voor gekozen worden om #5.16 permanent op 2 te
programmeren. Hierdoor zal de rpm autotune altijd actief zijn waarbij #5.08 zich langzaam zal aanpassen aan de
veranderende slip t.g.v. de motortemperatuur. Na het uit- en inschakelen van de voedingsspanning zal #5.08 altijd de
inhoud hebben zoals die in het geheugen is opgeslagen
#5.09 Motorspanning. (#0.44)
.
Programmering op 400V volgens de motor typeplaat, waarbij de motor in ster geschakeld moet zijn.
Omdat de closed loop flux vector een stroom gestuurd systeem is, heeft de motorspanning in #5.09 alleen de functie van
begrenzing van de motorspanning op de nominale waarde. Om volle motorprestatie te garanderen bij nominaal toerental en
ook boven nominaal toerental, is het zinvol om de motorspanning in #5.09 ca. 20V hoger in te stellen en binnen dit
voorbeeld dus op 420V.
Bij een zuiver sinusvormige uitgangsspanning is een frequentieregelaar niet in staat om een hogere uitgansspaning te
leveren dan de aangeboden netspanning. Vaak hebben flux vectormotoren om die reden een motorspanning tussen de 300
en 350V om zeker te stellen dat de motorspanning bereikt kan worden indien de netspanning aan de lage kant is.
#5.10 Motor cosφ. (#0.43)
Programmering op 0.78 volgens de motor typeplaat.
Asynchrone servomotoren worden over het algemeen ver boven hun nominale toerental bedreven en voor optimale
prestatie zijn daarbij de flux verzadigingspunten in #5.29 en #5.30 van belang. Deze twee parameters worden
geprogrammeerd m.b.v. de roterende autotune van #5.12 en in deze autotune wordt ook de cos.φ in #5.10 vastgelegd.
Het advies is dan ook om de roterende autotune d.m.v. #5.12 altijd uit te voeren.
#5.11 Motor pooltal. (#0.42)
Fabrieksmatig staat deze parameter op Auto en het advies is om deze programmering niet te wijzigen.
#5.12 Autotune
De autotune zal afhankelijk van de keuze worden
uitgevoerd bij een stationaire of bij een roterende
motor. Afhankelijk van de keuze zullen de hiernaast
weergegeven parameters geprogrammeerd worden.
De autotune pas uitvoeren nadat de motormap in
#5.06 t/m #5.11 is ingevuld. Bij voorkeur uitvoeren
of opnieuw uitvoeren op de definitieve locatie i.v.m.
de weerstand van de motorkabel.
#5.12 = 1 (stationair)
Deze tune altijd uitvoeren na het ingeven van de motormap (#5.06 t/m #5.11) en zonodig opnieuw op de definitieve locatie
i.v.m. de weerstand van de motorkabel. Zet #5.12 op 1 en geef een vrijgave op klem 31, zodat rdy in display verschijnt,
geef aansluitend een run of jog commando. De stilstaande motor wordt nu hoorbaar aangestuurd en in display verschijnt
Autotune. De waarde van #5.17 en #5.24 worden gemeten en vervolgens wordt de inhoud van #4.13 en #4.14 berekend.
Na de autotune zal inh in display verschijnen en moeten de commando's inclusief de vrijgave op klem 31 weggenomen
worden om vervolgens met de motor te kunnen gaan draaien.
#5.12 = 2 (roterend)
Verricht deze tune uitsluitend bij een onbelaste of laag belaste motor. Laat de motor bij voorkeur eerst kort proefdraaien
zodat zeker gesteld is dat de draairichting van motor en encoder correct zijn. Volg hiertoe de opstartinstructies in deze
handleiding. Deze tune begint met de stationaire autotune die op dezelfde wijze en voorwaarde wordt gestart en uitgevoerd
zoals hierboven weergegeven en na het verrichten van de stationaire tune gaat de motor in de opgedragen richting draaien
op ⅔ van het nominale motortoerental (#5.08). De motor zal tot maximaal 36 sec. gaan draaien en tijdens het draaien kan
de autotune altijd onderbroken worden door het wegnemen van het run en/of vrijgave commando. Na de tune zal de motor
vrij uitlopen tot stilstand en inh in display geven. Neem vervolgens de run en vrijgave commando's weg. De statorinductie
#5.25 zal automatisch de cos φ in #5.10 programmeren en het manueel programmeren van #5.10 is niet mogelijk zolang er
een waarde in #5.25 staat.
Een juiste programmering van de cos.φ is van vitaal belang voor een optimale prestatie van de motor-regelaar combinatie
en indien een onbelaste roterende tune niet mogelijk is raadpleeg dan de beschrijving van #5.10 op de vorige pagina.
Tijdens de roterende autotune worden tevens de flux verzadigingspunten in #5.29 en #5.30 geprogrammeerd, deze
parameters zijn uitsluitend van belang als de motor boven zijn nominaal toerental bedreven wordt.
SP Closed Loop Handleiding, versie 2.2
SP Menu 5
motormap
Parameter en functie
Current loop proportioneel
Current loop integraal
Stator weerstand
Transient inductie
Stator inductie - cosφ
Flux verzadigingspunt 1
Flux verzadigingspunt 2
Totale massatraagheid
Pagina 110 van 208
#5.12
(statisch of roterend)
1 Stat. 2 Rot. 3 Rot. 4 Stat.
#4.13
x
x
#4.14
x
x
#5.17
x
x
#5.24
x
x
#5.25
x
#5.29
x
#5.30
x
#3.18
x
x
x

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave