Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Nidec Unidrive SP Handleiding pagina 101

Inhoudsopgave

Advertenties

RFC mode (Rotor Flux Control)
RFC mode is een closed loop configuratie zonder encoder waarbij de snelheidsmeting een gesimuleerde waarde is.
Anders geformuleerd is RFC mode dus een open loop regeling met de closed loop regelstrategie. Toepassen van de
RFC mode in plaats van open loop is vooral aan te bevelen i.v.m. stabiliteit bij grote motoren met lage belasting en
hoge massatraagheid. Of toepassingen waar koppelfluctuaties vanuit het werktuig instabiliteit veroorzaken die met de
open loop regelstrategie niet tot een gewenste stabiliteit leiden. Door een vrij accurate simulatie van het motortoerental
is bij RFC mode, in vergelijk met open loop mode, het actuele motortoerental nauwkeurig en belasting onafhankelijk.
RFC mode moet geactiveerd worden vanuit de closed loop configuratie en de omschakeling vanuit open loop is als
volgt.
1. Er vanuit gaande dat de aandrijving reeds in open loop is opgestart, is het zinvol om de huidige parameters eerst op
te slaan, er staan hiertoe drie mogelijkheden ter beschikking.
1) D.m.v. het configuratieprogramma CTSoft wat zich bevindt op de meegeleverde CD-ROM.
2) Plaats de SmartCard in de voorbestemde plaats achter het display (zie pagina 82) en programmeer #0.30 op
Prog en geef een reset met de rode toets. De inhoud van de EEPROM wordt nu gekopieerd op de SmartCard.
3) Handmatig een lijst maken van de parameters die afwijkend zijn van fabrieksprogrammering. Dit eenvoudig uit te
voeren door #0.00 te laden met het getal 12000. Na het ingeven van dit getal zijn alleen de gewijzigde
parameters via het toetsenbord zichtbaar. Doorloop de menu's en noteer de inhoud van de parameters die
getoond worden. Programmeer ter afsluiting #0.00 weer op 0.
2. Schakel als volgt om naar de closed loop: #0.00 = 1253, #0.49 = L2, #0.48 = CL VECt en bedien rode toets.
Er zal nu een EnC2 trip optreden, plaats #3.40 op 0 en geef een reset.
3. Selecteer RFC mode: #3.24 = 1
4. Programmeer de motormap:
#0.42 = AutO
#0.43 = Cosφ van de motor typeplaat
#0.44 = Motorspanning van de motor typeplaat, waarschijnlijk 400V.
#0.45 = Motortoerental van de motor typeplaat. Dit is het vollasttoerental bij de motor op eindtemperatuur.
Reduceer het sliptoerental met ⅓, voorbeeld: 1455rpm geeft 45rpm slip. Vul dan 1470rpm in.
#0.46 = Motorstroom van de motor typeplaat.
#0.47 = Motorfrequentie van de motor typeplaat, waarschijnlijk 50Hz.
5. Roterende autotune van een onbelaste motor. Programmeer #0.40 op 2, geef een vrijgave op klem 31 en een
runsignaal. De onbelaste motor zal gedurende 36sec. in de opgedragen richting op ⅔ van het nominale motor-
toerental gaan draaien en tot slot vrij uitlopen. Neem daarna de vrijgave op klem 31 weer weg.
Indien om redenen vanuit het werktuig niet aan de voorwaardes van de roterende autotune kan worden voldaan,
voer dan een statische autotune uit door #0.40 op 1 te programmeren en een runsignaal te geven. De motor maakt
geluid maar zal hierbij niet gaan draaien. Neem daarna de vrijgave op klem 31 weer weg. Door het niet kunnen
uitvoeren van de roterende autotune kan de cosφ niet worden bepaald.
6. De tollerantie van de cos.φ zoals die op de typeplaat van een normmotor is vermeld is vrij groot. Echter de juiste
programmering van de cos.φ is zeer bepalend voor een optmimale prestatie van de motor-regelaar combinatie.
Indien om externe redenen deze roterende autotune niet uitgevoerd kan worden is het ook mogelijk de cos.φ op de
volgende wijze tijdens bedrijf te bepalen. Er zal eerst een werkpunt op de Volt/Herz lijn gekozen moeten worden bij
ca. 60 tot 80% van het nominaal toerental. Voorbeeld: de motor heeft bij 400V een toerental van 1500rpm en als we
op 1000rpm gaan draaien zal de motorspanning (1000/1500) x 400 = 267V moeten zijn. De gemeten motor-
spanning is uit te lezen in #5.02. In een of meerdere pogingen kan nu bij een toerental van 1000rpm de inhoud van
#5.10 zo aangepast worden dat de motor een spanning heeft van 267V. Het kan zijn dat de inhoud van #5.10 niet te
wijzigen is doordat er een waarde in #5.25 staat en zal dus eerst op 0 gezet moeten worden . Deze inhoud van
#5.25 kan het resultaat zijn van een eerder uitgevoerde roterende autotune of een poging daartoe.
7. Indien de catch spinning motorfunctie (vliegende start) niet gewenst of noodzakelijk is programmer dan #6.09 = 0.
Moet deze functie actief blijven, programmeer dan #5.40 zoals op pagina 111 is weergegeven.
8. Indien noodzakelijk optimaliseer de toerenregelaar zoals op pagina 99 en 100 is weergegeven.
De bij punt 3 gegeven inhoud van #3.42 en #3.10 zijn startwaardes, verdere optimalisatie kan noodzakelijk zijn.
9. Bij motoren die boven het nominale toerental bedreven worden kan het noodzakelijk zijn het stroomopdrachtfilter
#4.12 (#0.16) verder te optimeren.
10. In RFC mode zijn 4, 8 en 16kHz. als schakelfrequentie niet mogelijk en indien geselecteerd zal de schakelfrequentie
een stap verlaagd worden naar 3, 6 of 12 kHz. De actuele schakelfrequentie is uit te lezen in #5.37.
SP Closed Loop Handleiding, versie 2.2
SP Menu 3
RFC mode
Encoderfilter: #3.42 = 2
Pagina 101 van 208
Pgain speed loop: #3.10 = 0.0150

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave