Opbouw en werking
7. Roep het functiekader
de alarmgrens voor niveau-aanduiding.
Geef de alarmgrens voor het minimale
niveau in de spuittank aan. Zie hiervoor
hoofdstuk "Invoer van tekst en cijfers",
bladzijde 58.
→ Tijdens het spuiten klinkt een alarmsignaal
indien het niveau in de spuittank onder de
ingestelde grenswaarde is gedaald (hier
200 liter).
8. Roep met het functiekader
"Tank bijvullen" op. Zie hiervoor het
hoofdstuk "Spuittank met water bijvullen",
bladzijde 75.
9. Roep met het functiekader
de grootte van de stappen voor verandering
van de afgifte op. Voer de gewenste grootte
van de stappen in (hier 10 %). Zie hiervoor
hoofdstuk "Invoer van tekst en cijfers",
bladzijde 58.
→ Drukt u tijdens het spuiten
in, verandert de spuithoeveelheid
per druk op de knop met de ingestelde
grootte (hier telkens met 10 %).
10. Roep met de functiekaders
de invoer voor de maximale en minimale
toegestane spuitdruk voor de gemonteerde
spuitdoppen op. Voor de waarde voor de
maximale en minimale toegestane spuitdruk
in voor de gemonteerde spuitdoppen.
→ Tijdens het spuiten klinkt een
waarschuwingssignaal wanneer de
toegestane spuitdruk afwijkt.
62
de invoer van
de functie
Fig. 44
de invoer
of
en
Fig. 45
UF 01 SB 238. 07.04