Bij een brandende storingsindicator
is het systeem mogelijk niet in staat
om een lage bandenspanning te
detecteren of te melden. TPMS-sto-
ringen kunnen verschillende
oorzaken hebben. Ook montage van
of vervanging door andere banden
of wielen kan ertoe leiden dat het
TPMS niet goed werkt. Controleer
altijd de TPMS-storingsindicator
nadat een of meerdere banden of
wielen van het voertuig zijn
vervangen. Zo weet u of de TPMS
goed werkt met de nieuwe banden
of wielen.
Zie Bediening bandenspanningscon-
trole op pagina 10 45 voor aanvul-
lende informatie.
Bediening bandenspan-
ningscontrole
Het voertuig kan zijn voorzien van
een bandenspanningscontrolesys-
teem (TPMS). Het TPMS is ontwik-
keld om de bestuurder te
waarschuwen in geval van een lage
bandenspanning. Alle banden en
wielen zijn hiervoor uitgerust met
TPMS-sensoren, met uitzondering
van het reservewiel met reserve-
band. De TPMS-sensoren bewaken
de luchtdruk in de banden en ze
versturen de waarden van de
bandenspanning naar een
ontvanger die zich in het voertuig
bevindt.
Indien een lage bandenspanning
wordt gedetecteerd, gaat het
TPMS-waarschuwingslampje voor
lage bandenspanning branden op
de instrumentengroep. Als het
waarschuwingslampje oplicht, moet
u zo snel mogelijk stoppen en de
banden op spanning brengen
volgens de specificaties op het infor-
matielabel voor banden en laadver-
mogen. Zie Maximum laadvermogen
op pagina 9 10.
Verzorging van het voertuig
Op het display van het Driver Infor-
mation Center (DIC) verschijnt een
bericht voor controle van de
bandenspanning van een bepaalde
band. Het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning en het
DIC-waarschuwingsbericht zullen bij
elke contactcyclus opkomen, totdat
de banden weer op de juiste
spanning zijn gebracht. De banden-
spanningen worden weergeven op
het DIC. Voor aanvullende infor-
matie en details over bediening van
het DIC en de displays, zie Driver
Information Center (DIC) op
pagina 5 22.
Het waarschuwingslampje voor lage
bandenspanning kan bij koud weer
gaan branden als het voertuig wordt
gestart, en vervolgens uitgaan als
het voertuig begint te rijden. Dit kan
een eerste aanwijzing zijn dat de
bandenspanning aan de lage kant is
en dat deze op de juiste spanning
moet worden gebracht.
10-45