6-2
Verlichting
(koplampen): Schakelt de
koplampen in, samen met de onder-
staande lampen.
Parkeerlichten
Achterlichten
Kentekenverlichting
Verlichting instrumentenbord
Wanneer het contact is uitgescha-
keld en de koplampen branden,
klinkt er een waarschuwingssignaal
als het bestuurdersportier wordt
geopend.
(mistachterlichten): Hiermee
worden de mistachterlichten in- of
uitgeschakeld.
Zie Mistachterlicht op pagina 6 5.
Grootlicht
Schakel het grootlicht in door de
richtingaanwijzerhendel van u af te
drukken en los te laten. Druk
nogmaals op de hendel, of trek deze
naar u toe en laat deze los, om
terug te keren naar dimlicht.
Bij ingeschakeld grootlicht brandt
het verklikkerlichtje op de instru-
mentengroep.
Lichtsignaal
Het lichtsignaal werkt met het
dimlicht of het dagrijlicht (DRL) in- of
uitgeschakeld.
Om met grootlicht te knipperen,
moet u de richtingaanwijzerhendel
helemaal naar u toe halen en dan
loslaten.
Dagrijlicht (DRL)
Met het dagrijlicht (DRL) wordt de
voorkant van uw auto overdag beter
door anderen waargenomen.
Het dagrijlicht wordt ingeschakeld
door een lichtsensor bovenop het
instrumentenpaneel. Zorg er daarom
voor dat deze niet wordt afgedekt.
De speciale DRL-lampen gaan
branden als er aan de volgende
voorwaarden wordt voldaan:
Het contact staat in de stand
ON/RUN.
De knop voor de buitenverlich-
ting staat op AUTO of is kort
naar OFF (uit) gedraaid om de
automatische verlichting weer in
te schakelen.
De motor loopt.
Als de DRL is ingeschakeld, zijn de
koplampen, achterlichten, contour-
verlichting, instrumentenpaneel en
andere lampen niet ingeschakeld.