Rijden
Als de manoeuvre is voltooid, gaat het lampje van
de functie op het instrumentenpaneel uit en wordt
een melding weergegeven in combinatie met een
geluidssignaal.
De assistentie wordt gedeactiveerd: u kunt het stuur
weer overnemen.
Hulp bij haaks inparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden menu van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen dat het
systeem is geactiveerd.
F Rijd niet sneller dan 20 km/h en
selecteer "Vakparkeren" op het
touchscreen.
216
F Schakel de richtingaanwijzer in aan de zijde van
het gekozen parkeervak om de meetfunctie te
activeren. Zorg er daarbij voor dat u een afstand
van 0,5 tot 1,5 meter tussen de geparkeerde
auto's en uw auto aanhoudt.
F Rijd langzaam en volg de instructies tot het
systeem een vrij parkeervak vindt.
Als er meerdere parkeervakken naast elkaar
worden gedetecteerd, wordt uw auto naar het
laatste parkeervak geleid.
F Rijd langzaam vooruit tot er in combinatie met
een geluidssignaal een melding verschijnt
die u verzoekt de achteruitversnelling in te
schakelen.
F Schakel de achteruitversnelling in, laat het
stuurwiel los en laat de auto rijden met een
snelheid van maximaal 7 km/h.
F De geassisteerde parkeermanoeuvre is nu
begonnen.