Rijden
Activeer de snelheidsregelaar uitsluitend
als de verkeerssituatie het mogelijk maakt
om gedurende een bepaalde tijd met een
constante snelheid en een veilige afstand tot
uw voorligger te blijven rijden.
Gebruik de snelheidsregelaar niet in de stad,
bij druk verkeer, op bochtige of steile wegen,
op gladde of ondergelopen wegen of bij slecht
zicht (zware regenval, mist, sneeuw enz.).
De ingestelde snelheid kan in sommige
gevallen niet worden aangehouden of zelfs
niet worden bereikt: bij het trekken van een
aanhanger, als de auto zwaar beladen is, op
een steile helling enz.
Matten die niet door PEUGEOT zijn
goedgekeurd kunnen hinderlijk zijn bij het
gebruik van de snelheidsregelaar.
Om te voorkomen dat de pedalen blijven
hangen:
-
controleer of de mat goed op zijn plaats ligt,
-
gebruik nooit meer dan één mat per plaats.
184
Adaptieve snelheidsregelaar
Dit systeem heeft de volgende functies:
-
automatisch aanhouden van de
door de bestuurder ingestelde
snelheid,
-
bij een handgeschakelde
versnellingsbak, automatische
regeling van de afstand tussen uw
auto en de voorligger.
-
bij een automatische transmissie,
automatische regeling van de
afstand tussen uw auto en de
voorligger, wat ertoe kan leiden dat
uw auto volledig tot stilstand kan
worden gebracht.
Het systeem versnelt de auto of remt deze af door
automatisch het motortoerental te regelen en het
remsysteem te bedienen.
Hiervoor is de auto voorzien van een camera boven
aan de voorruit en een radar in de voorbumper.
Dit systeem is hoofdzakelijk ontworpen voor
snelwegen en autowegen. Het werkt alleen
bij bewegende voertuigen die in dezelfde
richting als uw auto rijden.
Werkingsprincipe
Het systeem past automatisch de snelheid van
uw auto aan die van de voorligger aan om een
constante afstand te behouden.
Als uw voorligger langzamer rijdt, vermindert het
systeem de snelheid van uw auto of brengt het uw
auto indien nodig zelfs volledig tot stilstand door
op de motor af te remmen en het remsysteem te
bedienen (uitvoeringen met een automatische
transmissie).
Als de voorligger versnelt of een andere rijstrook
kiest, verhoogt de snelheidsregelaar geleidelijk de
rijsnelheid tot de ingestelde snelheid weer is bereikt.
Als u de richtingaanwijzer inschakelt bij het
inhalen van een langzamer voertuig, staat de
snelheidsregelaar tijdelijk toe dat u de voorligger
dichter nadert om het inhalen mogelijk te maken
zonder de ingestelde snelheid te overschrijden.
De remlichten lichten op zodra het remsysteem
wordt geactiveerd en de auto snelheid mindert.