Resetten
Elke keer nadat u een of meer banden op spanning
hebt gebracht en na het verwisselen van een of
meer wielen, moet u het systeem resetten.
Controleer voordat u het systeem gaat
resetten of de spanning van de vier banden
overeenkomstig de gebruiksomstandigheden
van de auto en de voorschriften op de sticker
met de bandenspanningen is.
Het bandenspanningscontrolesysteem is alleen
betrouwbaar als de vier banden tijdens het
resetten de juiste spanning hebben.
Het bandenspanningscontrolesysteem geeft
geen meldingen als de bandenspanning bij het
resetten onjuist is.
Monochroom display C
Deze functie kan worden gereset via
het menu "Persoonlijke instelling –
configuratie" van het scherm.
F Selecteer het menu "Parameters van de auto
instellen".
F Selecteer het menu "Hulp bij het rijden".
F Selecteer het menu "Banden oppompen".
F Selecteer de functie "Resetten".
F Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Het resetten wordt bevestigd door een
geluidssignaal.
Touchscreen
Het resetten van de functie kan worden
uitgevoerd via het menu Auto/Rijden
van het touchscreen.
F Selecteer in het menu het tabblad
"Voertuiginstellingen".
F Selecteer op deze pagina de functie
"Bandenspan.contr.".
F Selecteer "Ja" om te bevestigen.
Er klinkt een geluidssignaal en er wordt een melding
weergegeven om aan te geven dat het resetten is
gelukt.
Storing
Als het lampje te lage bandenspanning gaat
knipperen en vervolgens blijft branden in combinatie
met het lampje Service, wijst dit op een storing in het
systeem.
Er verschijnt een melding in combinatie met een
geluidssignaal.
In dat geval werkt de bandenspanningscontrole
mogelijk niet goed.
Laat het systeem controleren door het PEUGEOT-
netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Controleer voorafgaand aan werkzaamheden
aan het systeem altijd eerst de spanning
van de vier banden en reset het systeem
vervolgens.
Snelheden opslaan
Met deze functie, die is gekoppeld aan de
snelheidsbegrenzer of de programmeerbare
snelheidsregelaar, kunt u snelheden opslaan
die vervolgens kunnen worden gebruikt voor het
instellen van de snelheidsbegrenzer (snelheidslimiet)
en de snelheidsregelaar (kruissnelheid).
U kunt 5 snelheidslimieten opslaan in het geheugen
van het systeem.
Er zijn standaard al enkele snelheden opgeslagen.
Om veiligheidsredenen mogen de
geprogrammeerde snelheden alleen worden
gewijzigd als de auto stilstaat.
Rijden
6
175