De verlichting doet dienst als:
-
Dagrijverlichting (lichtschakelaar in de stand "0"
of "AUTO" als er voldoende licht in de omgeving
is).
-
Parkeerlicht (lichtschakelaar in de stand "AUTO"
als er weinig licht in de omgeving is of in de
stand "alleen parkeerlicht" of "dim-/grootlicht").
Richtingaanwijzers
F Links: beweeg de verlichtingsschakelaar omlaag
voorbij het weerstandspunt.
F Rechts: beweeg de verlichtingsschakelaar
omhoog voorbij het weerstandspunt.
Wanneer bij een snelheid van meer dan
60 km/h de richtingaanwijzers na meer dan
20 seconden nog niet zijn uitgeschakeld, wordt
automatisch het verklikkergeluid versterkt.
Drie keer knipperen
F Beweeg de schakelaar kort omhoog of omlaag,
zonder deze door de weerstand te drukken. De
desbetreffende richtingaanwijzers zullen drie
keer knipperen.
Bij uitvoeringen met richtingaanwijzers met LED-
verlichting knipperen de LED's sequentieel.
De sterkte van de dagrijverlichting wordt minder
tijdens het knipperen van de richtingaanwijzers.
Verlichting en zicht
Parkeerlichten
De zijkant van de auto wordt gemarkeerd door het
inschakelen van de parkeerlichten aan de kant van
het verkeer.
F Afhankelijk van de uitvoering: duw de
lichtschakelaar binnen één minuut na het
afzetten van het contact omhoog of omlaag om
de parkeerlichten aan de kant van het verkeer
in te schakelen (voorbeeld: rechts van de
weg parkeren: lichtschakelaar omlaag duwen;
parkeerlichten links gaan branden).
Het inschakelen wordt bevestigd door een
geluidssignaal en het branden van het
verklikkerlampje van de desbetreffende
richtingaanwijzer op het instrumentenpaneel.
Zet om de parkeerlichten uit te schakelen de
lichtschakelaar in de middelste stand.
4
113