Rijden
De blauwe lijnen 1 geven de breedte van de auto
weer met uitgeklapte spiegels; ze verplaatsen zich
afhankelijk van de stand van het stuurwiel.
De rode lijn 2 geeft een afstand van 30 cm vanaf
de bumper weer; de twee blauwe lijnen 3 en 4 een
afstand van respectievelijk 1 en 2 meter.
Standaard is de stand AUTO geactiveerd.
In deze stand kiest het systeem de beste
weergave (standaard of ingezoomd) afhankelijk
van de informatie die door de parkeerhulp wordt
doorgegeven.
U kunt tijdens het manoeuvreren op elk gewenst
moment de weergave wijzigen.
F Druk op de toets in de hoek linksonder van het
touchscreen.
F Selecteer een type weergave:
• "Standaardweergave".
• "180°-weergave",
• "Ingezoomde weergave",
• "Stand AUTO".
208
De weergave wordt onmiddellijk aangepast aan het
geselecteerde type.
De status van de functie wordt niet opgeslagen bij
het afzetten van het contact.
Werkingsprincipe
Dit systeem registreert tijdens het manoeuvreren
bij lage snelheid met één of twee camera's de
omgeving van de auto.
Een beeld van bovenaf van uw auto in zijn directe
omgeving wordt in real time samengesteld tijdens
het manoeuvreren.
Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid de obstakels
in de buurt van de auto te zien.
Dit beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.
Bij de Visiopark 2 wordt het beeld samengesteld
door beide camera's, zowel bij het vooruitrijden als
bij het achteruitrijden.
Als de functie wordt geactiveerd, wordt het centrale
deel mogelijk niet weergegeven. Als de functie wordt
geactiveerd terwijl de auto al gereden heeft, wordt
het centrale deel mogelijk wel volledig weergegeven.
Dit systeem dient ter ondersteuning van de
bestuurder die zelf echter altijd attent moet
blijven.
De door de camera('s) geproduceerde beelden
kunnen door het reliëf worden vervormd.
Bij zonnig weer of onvoldoende omgevingslicht
kunnen er schaduwzones ontstaan; het beeld
is dan donkerder en minder contrastrijk.
Aanbevelingen over onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer geregeld of de lenzen van de camera's
schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een zachte en
droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het uiteinde
van de hogedrukspuit op minimaal 30 centimeter van
de camera's en sensoren.