De Park Assist kan maximaal 4 parkeercycli
achter elkaar uitvoeren. Na deze 4 cycli wordt
de functie gedeactiveerd. Als u vindt dat uw
auto op dat moment niet goed geparkeerd
staat, moet u zelf het stuur weer ter hand
nemen om de manoeuvre te voltooien.
Het verloop van de manoeuvres en de
rijinstructies worden op het instrumentenpaneel
weergegeven.
De assistentie is geactiveerd: als
dit pictogram wordt weergegeven
in combinatie met een
maximumsnelheid, geeft dit aan dat
het sturen wordt overgenomen door
het systeem: raak het stuurwiel niet
aan.
De assistentie is gedeactiveerd: als
dit pictogram wordt weergegeven,
geeft dit aan dat het sturen niet
meer door het systeem wordt
uitgevoerd: u moet het stuur zelf
weer ter hand nemen.
Controleer altijd de directe omgeving van uw
auto voordat u met een parkeermanoeuvre
begint.
De functie parkeerhulp is niet beschikbaar
tijdens de meting van de beschikbare ruimte.
Na deze meting waarschuwt de functie
u tijdens de manoeuvre als uw auto een
obstakel nadert: het geluidssignaal klinkt
ononderbroken als de ruimte tussen de auto en
het obstakel minder dan 30 cm bedraagt.
Als u de functie parkeerhulp hebt
gedeactiveerd, wordt deze automatisch weer
geactiveerd bij de geassisteerde manoeuvres.
Als de Park Assist wordt ingeschakeld,
wordt het dodehoekbewakingssysteem
uitgeschakeld.
Tijdens het inparkeren en uitparkeren kunnen
de functies Visiopark 1 en Visiopark 2 in
werking treden. Deze functies zorgen ervoor
dat u een beter overzicht hebt van de directe
omgeving van de auto door aanvullende
informatie op het instrumentenpaneel weer te
geven.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over Visiopark 1 en
Visiopark 2.
Werking
Hulp bij fileparkeren
F Zodra u een vrij parkeervak hebt gevonden.
F Selecteer "Park Assist" in het
menu Auto/Rijden menu van het
touchscreen om de functie in te
schakelen.
Op het instrumentenpaneel gaat dit
lampje branden om te bevestigen dat het
systeem is geactiveerd.
Rijden
6
213