Ruitenwisserschakelaar
Instellen
Afhankelijk van de uitvoering van uw auto zijn
verschillende instellingen mogelijk:
-
automatische werking van de ruitenwissers vóór,
-
automatisch inschakelen van de ruitenwisser
achter bij het inschakelen van de
achteruitversnelling.
Verwijder onder winterse omstandigheden
sneeuw, ijs of rijp van de voorruit, van het
gebied rondom de ruitenwisserarmen en
-bladen en van de voorruitrand alvorens de
ruitenwissers in te schakelen.
Schakel de ruitenwissers niet in als de voorruit
droog is. Controleer voordat u bij extreem koud
of warm weer de ruitenwissers inschakelt of
de ruitenwisserbladen niet vastzitten aan de
voorruit.
Ruitenwissers vóór
A. Selecteren van de wissnelheid: zet de schakelaar
in de gewenste stand.
Wissen op hoge snelheid (hevige
neerslag).
Wissen op normale snelheid (matige
regen).
Intervalwissen (wissnelheid afhankelijk
van de rijsnelheid).
Stop.
Eén keer wissen (de hendel omlaag
duwen of kort naar u toe trekken en
vervolgens loslaten).
of
Automatisch wissen (omlaag
duwen en vervolgens loslaten).
Eén keer wissen (de hendel
even naar u toe trekken).
Zonder automatische ruitenwissers
Verlichting en zicht
Met automatische ruitenwissers
Ruitenwisser achter
B. Ring voor de selectie van de ruitenwisser achter:
draai de ring tot het gewenste symbool tegenover de
markering staat.
Uit.
Interval.
4
119