STARTEN EN RIJDEN
||
1.
Zet het elektrische systeem van de auto in
de contactslotstand 0.
2. Controleer of de hulpaccu een spanning
van 12 V levert.
3. Als de hulpaccu in een andere auto is
gemonteerd, moet u de motor van die
auto afzetten en ervoor zorgen dat de
beide auto's elkaar niet raken.
4. Bevestig de ene klem van de rode startka-
bel aan de pluspool (1) van de hulpaccu.
BELANGRIJK
Wees voorzichtig bij het aansluiten van de
startkabels om kortsluiting met andere
onderdelen in de motorruimte te voorko-
men.
5. Open de afdekking (2) van het positieve
starthulppunt.
6. Bevestig de andere klem van de rode
startkabel aan het positieve starthulppunt
(2).
7. Bevestig de ene klem van de zwarte start-
kabel aan de minpool (3) van de hulpaccu.
8. Bevestig de andere klem van de zwarte
startkabel aan het negatieve starthulppunt
(4).
480
9. Controleer of de aansluitklemmen van de
startkabels goed vastzitten om te voorko-
men dat er tijdens de startpoging vonken
ontstaan.
10. Start de motor van de "hulpauto" en laat
deze enkele minuten draaien op een toe-
rental dat iets hoger ligt dan normaal,
zo'n 1500 omw/min.
11. Houd om het elektrische systeem van de
auto te activeren de startknop minstens 5
seconden ingedrukt zonder het rempedaal
te bedienen.
N.B.
Bij het starten van de motor in normale
omstandigheden wordt doorgaans de elek-
trische aandrijving gebruikt – de verbran-
dingsmotor blijft uitgeschakeld. Dit bete-
kent dat de elektromotor "gestart" en de
auto rijklaar is, wanneer u de startknop
hebt ingedrukt. Ter bevestiging dat de
elektromotor is gestart, doven de controle-
symbolen op het bestuurdersdisplay en
gaat het gekozen thema branden.
BELANGRIJK
Raak de aansluitingen tussen de kabel en
de auto niet aan tijdens het starten. Er
bestaat namelijk gevaar voor vonkvorming.
12. Wacht minstens 2 minuten om de star-
taccu op te laden, voordat u een nieuwe
startpoging doet.
13. Als de startpoging mislukt, herhaal dan
punt 11 en 12.