Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina
Inhoudsopgave

Advertenties

De afrolomtrek van een band kan veranderen, als:
de bandenspanning te laag is,
de structuur van de band beschadigd is,
de wagen eenzijdig beladen is,
de wielen van één as zwaarder zijn belast (bijvoorbeeld bij het rijden met een
aanhangwagen of bij bergop of bergaf rijden),
sneeuwkettingen gemonteerd zijn,
het reservewiel gemonteerd is,
een wiel per as is vervangen.
Basisinstelling van het systeem
Na een verandering van de bandenspanning, het vervangen van een of meer wie-
len, een positieverandering van een wiel op de wagen (bijvoorbeeld omwisselen
van de wielen tussen de assen) of als het controlelampje tijdens het rijden gaat
branden, moet als volgt een basisinstelling van het systeem worden uitgevoerd.
Alle banden op de voorgeschreven spanning brengen
Het contact inschakelen.
De toets
» Afbeelding 130
langer dan 2 seconden indrukken. Tijdens het
 
indrukken van de toets brandt het controlelampje . Tegelijkertijd wordt het
geheugen van het systeem gewist en wordt de nieuwe kalibratie gestart, wat
wordt bevestigd met een akoestisch signaal en daaropvolgend het doven van
het controlelampje .
Als het controlelampje
na de basisinstelling niet dooft, is er een storing in het
systeem aanwezig. Een specialist opzoeken.
Het controlelampje
brandt
Als de bandenspanning van ten minste een wiel aanzienlijk lager is dan de opge-
slagen basiswaarde, brandt het controlelampje
Het controlelampje
knippert
Als het controlelampje knippert, is er sprake van een systeemstoring. Een specia-
list opzoeken en de storing laten verhelpen.
160
Raadgevingen voor het gebruik
» pagina
156.
»
.
ATTENTIE
Als het controlelampje
gaat branden, moet direct de snelheid worden ver-
laagd en heftige stuur- en remmanoeuvres worden vermeden. Bij de eerstvol-
gende gelegenheid direct stoppen en zowel de banden als de bandenspan-
ning controleren.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl en op
gladde of onverharde wegen) kan het controlelampje
niet gaan branden.
De bestuurder blijft ondanks de bandenspanningscontrole echter te allen
tijde zelf verantwoordelijk voor de bandenspanning. Daarom moet de banden-
spanning regelmatig worden gecontroleerd.
Let op
De bandenspanningscontrole vervangt de regelmatige bandenspanningscon-
trole niet, omdat het systeem een gelijkmatig drukverlies niet kan herkennen.
De bandenspanningscontrole kan bij een zeer snel teruglopende bandenspan-
ning niet waarschuwen, bijvoorbeeld bij een klapband. In zo'n geval proberen de
wagen voorzichtig zonder heftige stuurbewegingen en zonder al te sterk afrem-
men tot stilstand te brengen.
Om een correcte werking van de bandenspanningscontrole te waarborgen,
moet elke 10.000 km of 1x per jaar de basisafstelling opnieuw worden uitgevoerd.

Wielbouten

ä
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 155 en volg deze op.
Velgen en wielbouten zijn constructief op elkaar afgestemd. Bij het gebruik van
andere velgen, bijvoorbeeld lichtmetalen velgen of wielen met winterbanden,
moeten daarom altijd de bijbehorende wielbouten met de juiste lengte en vorm
worden gebruikt. De bevestiging van de wielen en de werking van het remsys-
teem zijn hiervan afhankelijk.
vertraagd of helemaal

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave