Rijsnelheid
In verband met de veiligheid niet harder rijden dan de op de aanhangwagen aan-
gegeven maximaal toegestane snelheid.
Meteen snelheid verminderen, zodra u ook maar de minste slingerbeweging van
de aanhangwagen waarneemt. Nooit proberen een slingerende wagen met aan-
hangwagen weer "recht te trekken" door te accelereren.
Remmen
Op tijd remmen! Bij een aanhangwagen met oplooprem eerst zacht en daarna
stevig remmen. Zo voorkomt u remschokken door blokkerende aanhangwagen-
wielen. Voor hellingen bijtijds een lagere versnelling kiezen zodat de motor als
rem kan fungeren.
Een aanhangwagen is in het alarmsysteem geïntegreerd.
›
Als de wagen af fabriek met een alarmsysteem en een trekhaak is uitgerust.
›
Als de aanhangwagen via het stopcontact voor de aanhangwagen elektrisch
met de trekkende wagen is verbonden.
›
Als de elektrische installatie van de wagen en de aanhangwagen gebruiksklaar
is.
›
Als de wagen met de sleutel is vergrendeld en het alarmsysteem ingeschakeld
is.
Bij een vergrendelde wagen wordt het alarm geactiveerd, zodra de elektrische
verbinding met de aanhangwagen wordt onderbroken.
Het alarmsysteem altijd uitschakelen, voordat u een aanhangwagen aankoppelt
of loskoppelt. Het alarmsysteem kan anders onbedoeld het alarm activeren.
gina
36, Alarmsysteem.
Oververhitting van de motor
Als de naald van de koelvloeistoftemperatuurmeter zich naar rechts resp. naar
het rode gedeelte van de meter beweegt, direct snelheid minderen. Als het con-
trolelampje
in het instrumentenpaneel gaat knipperen, stoppen en de motor
afzetten. Enkele minuten wachten en het koelvloeistofpeil in het expansiereser-
voir controleren
» pagina
148.
Op de volgende aanwijzingen letten
vloeistofpeil
.
De koelvloeistoftemperatuur kan worden verlaagd door de verwarming in te
schakelen.
» pagina
23, Koelvloeistoftemperatuur/koel-
ATTENTIE
De rijstijl moet worden aangepast aan de staat van het wegdek en de ver-
keerssituatie.
Ondeskundig of verkeerd aangesloten elektrische kabels kunnen de aan-
■
hangwagen onder stroom zetten en storingen in de gehele wagenelektronica
veroorzaken, wat tot ongevallen en zware verwondingen kan leiden.
Werkzaamheden aan de elektrische installatie mogen alleen door een speci-
■
alist worden uitgevoerd.
De elektrische installatie van de aanhangwagen nooit direct aansluiten op
■
de elektrische aansluitingen van de achterlichten of andere stroombronnen.
VOORZICHTIG
Abrupte of plotselinge rij- en remmanoeuvres vermijden.
Let op
Als u vaak met een aanhangwagen rijdt, adviseren wij een extra controle van
■
uw wagen tussen de onderhoudsbeurten in.
Bij het aan- en loskoppelen van de aanhangwagen moet de handrem van de
■
trekkende wagen aangetrokken zijn.
Aanhangwagens met led-achterlichten kunnen om technische redenen niet in
■
het alarmsysteem worden opgenomen.
» pa-
133
Rijden met aanhangwagen