•
Startschakelaar (6-44/1) in stand STOP zet-
ten, contactsleutel verwijderen. De contact-
sleutel blijft bij de gebruiker.
•
Veiligheidsgordel openen en linker bedie-
ningsconsole opklappen.
Alleen cabine-uitvoering
•
Cabinedeur openen; daartoe ontgrendel-
hendel (6-45/1) omhoog trekken. Indien de
cabinedeur niet meteen weer wordt gesloten,
moet de deur aan de cabinewand worden ver-
grendeld.
•
Cabinedeur sluiten en op slot doen; de sleu-
tel blijft bij de gebruiker.
•
Graafmachine op uitwendige beschadigingen
en lekkages controleren. Defecten moeten
vóór de volgende inbedrijfstelling worden ver-
holpen.
•
Bij zeer sterke verontreiniging in het bereik
van de rupsbanden en gewrichten van de
voorbouwapparatuur moet de graafmachine
worden schoongemaakt, zie paragraaf 8.4.
•
Zo nodig moet de graafmachine worden
afgetankt, zie paragraaf 6.17.
6.5
Bediening van de ruitenreinigings-
installatie (cabine-uitvoering)
Ruitenwisser inschakelen
•
Startschakelaar staat in stand RUN.
•
Schakelaar voor ruitenwisser (6-46/1) indruk-
ken; de ruitenwisser werkt, zolang de scha-
kelaar zich in deze stand bevindt. De schake-
laar in de tegengestelde richting drukken, om
de ruitenwisser uit te schakelen.
Ruitensproei-installatie inschakelen
•
Ruitenwisinstallatie is ingeschakeld; vergren-
delpal (6-46/2) van de schakelaar verschui-
ven en de schakelaar in de tweede stand in-
gedrukt houden. De ruitensproei-installatie
werkt, zolang de schakelaar ingedrukt blijft.
Indien de schakelaar wordt losgelaten, gaat
deze in de stand "ruitenwissen" terug.
6 - 28
1
Afb. 6-44
1
Afb. 6-45
Afb. 6-46
Gebruik
1
2