Gebruik
Voordat de motor wordt gestart, moet de werkplaats voor de desbetreffende gebruiker
worden ingericht, zie paragraaf 6.3.2.
Startpoging onderbreken, indien de motor bij het starten niet onmiddellijk aanslaat. Na
een korte wachttijd opnieuw proberen te starten. Indien de motor na meerdere start-
pogingen niet aanslaat, moet vakpersoneel op de hoogte worden gesteld. Indien de
accu's zijn ontladen, moet de graafmachine met externe hulp worden gestart, zie para-
graaf 6.13.
•
Potentiometer (6-13/1) in richting
draaien. De schakelaar AUTO IDLE (6-13/2)
moet uitgeschakeld zijn. De controlelamp mag
niet branden.
•
Contactsleutel (6-14/1) in de startschakelaar
plaatsen en in stand RUN zetten.
De voorgloeicontrolelamp brandt korte
tijd. Na het uitgaan van de controlelamp
kan de motor worden gestart.
1
Afb. 6-13
Afb. 6-14
2
1
6 - 13