Gebruik
•
Om sneller te rijden, drukknop snelrijstand (6-
21/1) bedienen.
Er klinkt een waarschuwingstoon en de con-
trolelamp (
) (6-21/2) brandt. Door druk-
knop snelrijstand opnieuw te bedienen, wordt
weer op de normale snelheid teruggescha-
keld.
Tijdens het rijden op modderige of
niet vlakke ondergronden is het rij-
den in de snelstand verboden; te-
vens, indien gelijktijdig een ander
bedieningselement (bijv. boven-
wagen draaien) wordt bediend.
Rijden door bochten
Het rijden door bochten is beschre-
ven voor de rijrichting vooruit met
het dozerblad aan de voorzijde. In-
dien het dozerblad zich aan de ach-
terzijde bevindt, vinden de stuur-
bewegingen tegengesteld plaats.
Tijdens het rijden door bochten erop
letten, dat zich geen personen in het
zwenkbereik van de graafmachine
bevinden.
Gedurende het rijden
•
Linker rijhendel in richting neutrale stand trek-
ken; rechter rijhendel naar voren gedrukt la-
ten.
(A) De graafmachine rijdt een linker bocht
(6-22).
Vanuit stilstand
•
Rechter rijhendel in de neutrale stand laten;
linker rijhendel naar voren drukken. De draai-
cirkel wordt in dit geval bepaald door de rech-
ter rupsband.
(A) De graafmachine rijdt een rechter bocht
(6-23).
2
Afb. 6-21
Afb. 6-22
Afb. 6-23
1
6 - 19