Type met automatische bediening
Bij auto's met een automatische hoogteverstelling
wordt de hoogte van de lichtbundel automatisch
geregeld.
ACCUSPAARFUNCTIE (indien
aanwezig)
Het akoestisch signaal voor de lichten zal klinken
wanneer de koplampschakelaar in de
of de
-stand staat en wanneer het bestuurder-
sportier geopend wordt terwijl de contactschake-
laar op ACC, OFF of LOCK staat.
Als de contactschakelaar op OFF of LOCK wordt ge-
zet terwijl de koplampschakelaar in de
of de
-stand staat, zal de accuspaarfunctie de
lichten na een bepaalde tijd uitschakelen om te
voorkomen dat de accu leegraakt.
LET OP
Laat de lichten niet aan wanneer de motor lan-
gere tijd uitstaat, om te voorkomen dat de accu
ontladen raakt.
SCHAKELAAR
RICHTINGAANWIJZERS
-stand
-stand
LET OP
De richtingaanwijzers worden niet automatisch
uitgeschakeld als het stuurwiel niet de vooraf in-
gestelde hoek wordt rondgedraaid. Na het
afslaan of na het veranderen van rijstrook moet u
zelf controleren of de richtingaanwijzerschake-
laar is teruggekeerd in de oude stand.
Richtingaanwijzer
U zet de richtingaanwijzer aan door de hendel om-
➀
➁
hoog
of omlaag
te bewegen, tot waar de hen-
del niet verder kan. Het richtingssignaal stopt auto-
matisch nadat u van richting bent veranderd.
Signaal voor veranderen van rijstrook
U geeft wisselen van rijstrook aan door de hendel
➀
omhoog
of omlaag
lampje begint te knipperen.
Als de hendel vlak na het omhoog- of omlaag be-
wegen in de oorspronkelijke stand wordt gezet, zal
de lamp 3 keer knipperen.
Duw de hendel in de tegengestelde richting om het
knipperen te stoppen.
Zie "Instellingen" eerder in dit hoofdstuk om het sig-
naal voor het veranderen van rijstrook aan of uit te
zetten.
NIC2915
➁
te bewegen, tot waar het
Instrumenten en bedieningen
81