Als u moeite hebt om de schakelhendel in stand R
(achteruit) of de eerste (1e) versnelling te zetten,
schakel dan naar de N-stand (vrij) en laat dan de
koppeling één keer los. Trap het koppelingspedaal
nogmaals volledig in en volg opnieuw de bovenge-
noemde procedures.
(A) voor rechtse besturing en (B) voor linkse besturing
216
Starten en rijden
STOP/START-SYSTEEM (indien
aanwezig)
Het Stop/Start-systeem is ontworpen om een te
hoog brandstofverbruik, onnodige uitlaatgassen en
geluidsoverlast te voorkomen tijdens het rijden:
•
Wanneer u het voertuig stopt met de schakel-
hendel in de N-stand (vrij) en losgelaten koppe-
lingspedaal, wordt de motor automatisch afge-
zet.
•
Wanneer u het koppelingspedaal indrukt, wordt
de motor automatisch aangezet.
LET OP
Na de rit moet de motor worden afgezet en het
contact worden uitgezet. U vergrendelt de auto
zoals normaal. Wanneer u het contact uitzet wor-
den alle elektrische systemen uitgeschakeld. Als
u dit nalaat kan de accu leeglopen.
NSD525
OPMERKING
Gebruik bij het model met Stop/Start-systeem
een speciale accu die een hogere opladings-/ont-
ladingscapaciteit en betere prestaties gedurende
de totale levensduur kan leveren. Gebruik geen
normale accu voor het Stop/Start-systeem aan-
gezien deze accu mogelijk voortijdig verslechtert
en er storingen in het Stop/Start-systeem kun-
nen optreden. Wat betreft de accu wordt aange-
raden om originele RENAULT-onderdelen te ge-
bruiken. Neem voor meer informatie contact op
met een erkende dealer of gekwalificeerd gara-
gebedrijf.
OPMERKING
Het Stop/Start-systeem wordt niet ingeschakeld
onder de volgende omstandigheden:
•
Wanneer de motor na het opnieuw starten
stationair blijft draaien zonder dat er gereden
wordt.
•
Wanneer de temperatuur van de motorkoel-
vloeistof laag is.
•
Wanneer de accucapaciteit laag is.
•
Wanneer de accutemperatuur laag is.
•
Wanneer de auto in beweging is.
•
Wanneer het vacuüm in de rembekrachtiger
afneemt.
•
Wanneer de motorkap wordt geopend terwijl
de motor loopt.
•
Wanneer de motor gestart wordt terwijl de
motorkap open is.
•
Wanneer de veiligheidsgordel van de bestuur-
der niet vastgemaakt is.
•
Wanneer het bestuurdersportier open staat.
•
Wanneer het controlelampje voor het Stop/
Start-systeem langzaam knippert.
•
Wanneer de aanjagersnelheidsregelaar in een
andere stand dan OFF (0) staat terwijl de lucht-
stroomregelaar in de voorruitontwasemstand
staat.
•
Wanneer de schakelaar voor de voorruitont-
waseming ingeschakeld is.