De @+COL@- toets voegt een kolom nullen toe op de plaats van de op de
spreadsheet geselecteerde cel.
De @-COL@ -toets verwijdert de kolom behorende bij de op de
spreadsheet geselecteerde cel.
De
-toets plaatst de inhoud van de geselecteerde cel in het
stapelgeheugen.
De @GOTO@ -toets, wanneer ingedrukt, vraagt de gebruiker het nummer
van de rij en de kolom in te voeren waar hij of zij de cursor geplaatst
wil hebben.
Door nogmaals op L te drukken, wordt het laatste menu weergegeven
met slechts een functie @@DEL@ (wissen).
De functie @@DEL wist de inhoud van de geselecteerde cel en vervangt
deze door een nul.
Probeer de volgende oefening om deze toetsen in actie te zien.
(1) Activeer de Matrixschrijver met „². Zorg ervoor dat de
en
toetsen geselecteerd zijn.
(2) Voer het volgende in:
(3) Beweeg de cursor twee posities naar boven met ——. Druk dan op
@-ROW. De tweede rij verdwijnt.
(4) Druk op @+ROW@. Een rij met drie nullen verschijnt in de tweede rij.
(5) Druk op @-COL@. De eerste kolom verdwijnt.
(6) Druk op @+COL@. Een kolom met twee nullen verschijnt in de eerste kolom.
(7)Druk op @GOTO@ 3@@OK@@ 3@@OK@@ @@OK@@ om naar positie (3,3) te
bewegen.
(8) Druk op
stapelgeheugen. Dit is echter nog niet zichtbaar. Druk op ` om naar
het normale scherm terug te keren. Het getal 9, element (3,3) en de
volledige ingevoerde matrix zijn beschikbaar in het stapelgeheugen.
Eenvoudige bewerkingen met vectoren
Ter illustratie van bewerkingen met vectoren gebruiken we de vectoren u2,
u3, v2 en v3 die tijdens een eerdere oefening zijn opgeslagen. Sla tevens
1`2`3`
L@GOTO@ 2@@OK@@1@@OK@@ @@OK@@
4`5`6`
7`8`9`
. Dit plaatst de inhoud van cel (3,3) in het
Blz. 8-4