Hoofdstuk 8
Vectoren
Dit hoofdstuk laat voorbeelden zien van het invoeren en bewerkingen van
vectoren. Zowel mathematische vectoren van veel elementen als fysieke
vectoren bestaande uit 2 en 3 componenten.
Vectoren invoeren
In de rekenmachine worden vectoren weergegeven als een reeks getallen
tussen haakjes en worden ze meestal ingevoerd als rijvectoren. De haakjes
worden in de rekenmachine aangemaakt met de toetsencombinatie
„Ô (verbonden met de toets *). Hieronder worden voorbeelden
weergegeven van vectoren in de rekenmachine:
[3.5, 2.2, -1.3, 5.6, 2.3] Een algemene rijvector
[1.5,-2.2]
[3,-1,2]
['t','t^2','SIN(t)']
Vectoren in het stapelgeheugen invoeren.
Met de rekenmachine in de ALG-modus kunt u een vector in het
stapelgeheugen invoeren door een set haakjes („Ô) te openen en de
componenten of elementen gescheiden door komma's (‚í) in te
voeren. De volgende schermweergaven geven weer hoe een numerieke
vector gevolgd door een algebraïsche vector wordt ingevoerd. De
linkerafbeelding geeft de algebraïsche vector weer voor het indrukken van
`. De rechterafbeelding geeft het scherm weer na het invoeren van de
algebraïsche vector:
In de RPN-modus kunt u een vector invoeren in het stapelgeheugen door
een set haakjes te openen en de vectorcomponenten of –elementen
gescheiden door komma's (‚í) of spaties (#) in te voeren. Na het
indrukken van ` geeft de rekenmachine de vectorelementen gescheiden
door spaties weer.
Blz. 8-1
Een 2-D-vector
Een 3-D-vector
Een algebraïsche vector