4.1.3.5
Het submenu Sensors [Sensoren]
Via het submenu Sensors [Sensoren] kunnen de parameters van de vooraf gedefinieerde externe
sensoren worden bekeken, en in het geval van enkele vooraf gedefinieerde parameters binnen
specifieke bereiken ook worden ingesteld. Het menu bevat de volgende items die op volgorde
worden beschreven in dit hoofdstuk:
•
Kopparameters
•
Statusteksten
•
Gasnamen
•
Bereiken
•
Afmetingen
•
Lin. tabellen
•
Toewijzing
•
Allocatie
Kopparameters
Fig. 38
Kopparameter
In dit venster worden de significante parameters van de externe sensoren weergegeven. Tijdens
de normale werking controleert de SUPREMATouch software voortdurend het uitgangssignaal
van de detector dat naar de SUPREMATouch wordt verzonden. In het geval het uitgangssignaal
van de detector onder UA
min
onder UA
wordt een storingsindicatie ingesteld. In het geval het uitgangssignaal van de
idle
detector hoger is dan UA
over
gebruikt voor een specifieke externe sensor zijn leeg.
Het is mogelijk om gebruikersspecifieke gegevens in te voeren voor sommige actieve externe
sensoren (signaal van 4-20 mA). Hiertoe kunnen de volgende velden worden gewijzigd: Name
[Naam] (in het Engels en de plaatselijke taal) UA
aanpasbare externe sensoren begint met de waarde 10000 en hun status wordt weergegeven als
changeable [aanpasbaar].
komt, wordt een blokkeringsindicatie ingesteld voor dit meetpunt, en
wordt een overloop aangegeven. Gegevensvelden die niet worden
, UA
min
SUPREMATouch
Systeemparameters invoeren
, UA
en T
. De ID van de
idle
over
supp
NL
59