Bij het instellen van het maximale aantal modules per rek, moeten de volgende factoren in
aanmerking worden genomen:
•
Het vermogen van de aan te sluiten sensoren inclusief verlies door de kabellengtes (MAI-
module/MIB-module).
•
De stroom van de modules die zijn aangesloten op de relaisstuuruitgangen (MGO-module/
MIB-module: GND-aansluitklem).
•
De voedingsvereiste van de systeemmodules (zie tabel Voedingsvereisten van de systeem-
modules in hoofdstuk 12.14 "De systeemvoeding aansluiten").
•
Het beschikbare vermogen van de voedingsspanning.
Zie voor meer details de tabellen in hoofdstuk 12.14 "De systeemvoeding aansluiten" en hoofd-
stuk 17 "Technische gegevens" en de gebruiks- en onderhoudshandleidingen van de sensoren
die aangesloten worden.
LET OP
Een koelventilator moet worden geïnstalleerd en gebruikt om oververhitting in het installatiekader
te voorkomen als er meer dan 32 meetpunten worden gebruikt met passieve detectors.
12.7.5
Configuratievoorbeelden
Standaardsysteem met 8 ingangen/8 gemeenschappelijke alarmrelais
Fig. 93
Configuratievoorbeeld 1
Standaardsysteem met 32 ingangen/8 gemeenschappelijke alarmrelais
Fig. 94
Configuratievoorbeeld 2
Standaardsysteem met 64 ingangen/8 gemeenschappelijke alarmrelais
Fig. 95
Configuratievoorbeeld 3
Standaardsysteem met 32 meetpunten, redundant ontwerp
Fig. 96
Configuratievoorbeeld 4
SUPREMATouch
Installatie
NL
157