(17) Laat de sensor voldoende herstellen voordat u het meetpunt ontgrendelt.
(18) Het kalibratiemenu verschijnt.
(19) Selecteer het volgende meetpunt en herhaal de procedure.
7.4.2
Kalibratie met behulp van de transmitter
Zorg vóór kalibratie ervoor dat de sensoren hersteld zijn. Deze kalibratieprocedure kan ook
worden gebruikt om te compenseren voor kleine afwijkingen in de uitgangsstroom van de
sensoren van de systeeminstelling van de SUPREMATouch (4 mA = 0% van het meetbereik, 20
mA = 100% van het meetbereik). De afwijkingen in de stroom mogen echter niet groter zijn dan
±0,5 mA, anders wordt de foutevaluatie (het meetbereik in een van de richtingen verlatend) nega-
tief beïnvloed.
Nogmaals, de vereiste nul- en testgassen, testadapters en slangaansluitingen (zie bedienings- en
onderhoudsinstructies van de sensor) voor het toevoeren van de gassen zijn nodig voor een
geslaagde kalibratie.
De duur en debiet van het nul- en testgas kunnen worden gevonden in de bedienings- en onder-
houdsinstructies van de sensor in kwestie.
Sensoren met een lineair uitgangssignaal: de concentratie van het testgas moet in het
bovenste derde deel van het meetbereik zijn. De weergegeven signaalspanning wordt
berekend aan de hand van de formule: Signaal = C / 100 * 1600 mV + 400 mV.
Sensoren met een niet-lineair uitgangssignaal moeten worden gekalibreerd volgens de
classificatie. (Let op de LEL [OEG.]) Signaalspanning voor volledige schaal: 2000 mV ±
10 mV.
Zie hoofdstuk 7.2 "Passieve detectors kalibreren" voor de kalibratieprocedures voor 1-man- en 2-
man-kalibratie.
7.5
Kalibratie met automatische ventielregeling
Raadpleeg de gebruiksaanwijzingen van de sensor voor de benodigde apparatuur.
Als ventielen zijn geconfigureerd in het menu Setup/Inputs and Outputs/Measuring Points
[Instellen/Ingangen en Uitgangen/Meetpunten], vindt de gastoevoer van persoon 2, zoals
beschreven in hoofdstukken 7.2 en 7.4 automatisch plaats met behulp van deze ventielen. Maar
persoon 1 moet nog steeds de waarden controleren en bevestigen.
7.6
Afzonderlijke nulaanpassing
Als de primaire kalibratie is voltooid, is het mogelijk om alleen het nulpunt aan te passen tijdens
het onderhoudswerk. De juiste span-waarde wordt dan verwerkt door de SUPREMATouch geba-
seerd op de gegevens afkomstig van de laatste, voltooide kalibratie. Voer de stappen voor
nulaanpassing uit, zoals beschreven in de vorige delen. Na het opslaan van de nulwaarde (met
de knop Store [Opslaan]) kan de nulaanpassing worden uitgevoerd met de knop End [Beëin-
digen]. Het daaropvolgende dialoogvenster moet worden bevestigd met <YES> [JA].
LET OP
Als de waarde onder het nulaanpassingsbereik ligt, wordt de afzonderlijke nulinstelling geannu-
leerd en wordt een waarschuwing weergegeven. Het overschrijden van de berekende span-
waarde is ook ongeldig en resulteert in de annulering van de afzonderlijke nulinstelling. Dan wordt
geadviseerd een complete kalibratie uit te voeren en, indien nodig, de sensor te vervangen.
LET OP
Na de afzonderlijke nulinstelling wordt voor deze instellingen geen spanwaarde weergegeven in
het kalibratiemenu en in het logboek.
SUPREMATouch
Kalibratie
NL
106